Die jongen

Jaar 2

In de kelder vond ik nog een foto, zie bijlage, had hij gemaild. Hij woont tegenwoordig in Afrika, maar ooit volgden we samen een opleiding. We leerden voor leraar. We filosofeerden samen, studeerden, fantaseerden. Kaarten deden we ook. Een keer overspeelde ik mijn hand, een driedubbele miserie op tafel. Die bluf kostte me een kleine driehonderd Belgische Frank, mijn weekgeld.

Op de foto een docent en negentien studenten, jonge blanke mannen. De meesten dragen een trui over een hemd met puntige kraag en een broek met breed uitwaaierende pijpen. Mijn blik blijft hangen bij de jongen met de lange, goudkleurige haren op de tweede rij. Hij kijkt terug. Hij lacht. Wij kennen elkaar. Ik ben hem geweest.

“Waarom wapent gij u met een glimlach,“ vroeg een paar jaar eerder de directeur van het middelbaar. “Dit schrijven de leerkrachten over jou op je rapport. Arrogant. Kinderachtig. Moet altijd het laatste woord. Weerbarstig. Betweter. Een storend element. Toont geen respect. En ook: maakt deugden van zijn gebreken.“
Ik ben die arme schoolfrikken van toen nog altijd dankbaar. Het is goed je al jong bewust te zijn van je kwaliteiten.
“De lach is het wapen van de clown,” zei mijn klassenleraar.

“Waarom die lach, clown?” vraag ik mijn scherm.
Niet omdat je per se daar wilde zijn. Leraar worden zag je niet als hoogste streven in het leven. Maar je wieg stond niet in een wereld waar men dromen en fantasieën najoeg. De centen werden er verdiend in het zweet des aanschijns. Men beet er in, ze werden omgedraaid. Dat beperkte drastisch de opties wereldreizen en universitaire loopbaan.
Je was een dagplukker. Zelf zou je je wellicht een Carpe Diemist hebben genoemd. Je gebruikte graag moeilijke woorden, wilde je bewijzen, een woordhaan. Dan zei je op café: “Als je dat epibreert komt het vanzelf wel goed.” Om je het zwijgen op te leggen, trakteerde men je nog een pint. Wat kon het je ook schelen? Ontelbare dagen lagen nog voor je uitgespreid, het leven was een wazig web waar je doorheen moest, over hoe dat zou gaan had je weinig of niets te zeggen. Je zou wel zien.

Je leerde over ingewikkelde dingen. Boomdiagram en dieptestructuur van een zin. Taxonomie van Bloom. Didactiek, pedagogiek. Je volgde onderricht bij een wijze pater, viel van je stoel en je geloof. De stoel klom je weer op. Je leerde er lessen uitschrijven, van het eerste gesproken woord tot het laatste. Een oefening in dialogen maken. Ruimte voor improvisatie liet men niet.
Je leerde er niets over de lerarenkamer. Over ongeschreven wetten die je stilzwijgend diende te onderschrijven. Over lobbyen voor lessenroosters en opdrachten. Niets over de olifanten in die kamer en hoe je moest doen alsof je die niet zag.
Je leerde over de aanpak van de moeilijke leerling. “Fixeren. Blijven aankijken. Wordt hij niet rustig, strenger fixeren. Volhouden, op de duur kalmeert hij vanzelf wel.” Toen je dat later in praktijk omzette, vroeg de leerling: “Heb ik iets van u aan, misschien?”
Pedagogen, van nature wereldvreemd, waarschuwden: “Vermijd de beroepsschool. Die leerlingen daar zijn onhandelbaar, halve wilden, die eten je op.” Men had het hier over je vrienden op hun zelf gebricoleerde Zundapp. Over je broers die liften installeerden, rekken vulden of haren bij elkaar vaagden in dameskapsalons.
Je besefte het niet, maar je leerde er meer dan je wel dacht. Je leerde welke leraar je niet wilde worden. Jij zou geen doorgeefluik zijn van boomdiagrammen en dieptestructuren of moeilijke woorden als taxonomie. Dat kon iedereen wel.

Jij was anders. Jij had idealen. Jij zou gaan voor de bricoleerders van de Zundapp, de liftenbouwers, de harenvegers. Jij wist waar ze woonden, hoe ze dachten, hoe het voelde om onhandelbare wilde te worden genoemd. Jij sprak hun taal. Je zou de boswachter worden die eens stroper was.
Je zou het in de loop van je leven wel duizend keer herhalen:
“Het is allemaal een kwestie van graag zien.”

6 gedachten over “Die jongen”

Plaats een reactie