Omdenken

               Ik wandel over het strand. Ik rits mijn jas dicht tot onder mijn kin, steek mijn handen diep in mijn zakken en ga de strijd aan met de wind. Een strakke bries zwiept weerbarstige golven de hoogte in en smakt ze ongenadig neer op het woelige water. De zee schuimt en brult en sproeit een zoute nevel over het land. Zandkorrels prikken naalden in mijn gezicht. Mijn haren rukken aan hun wortels. Ver weg van mij lopen een man, een vrouw en een hond. Weinig passanten op mijn pad maar ze zijn allemaal met hond. Ik ben de enige die zonder begeleiding buiten mag. Ik ben uniek, ha!

               Ambrosia, wat vloeit mij aan?
Het is de wind, mijn kind, de wind. Hij jaagt de duinen op, blaast plastieken zakjes over het strand en belegen gedachten uit mijn hoofd. Diep begraven herinneringen vinden verse zuurstof, kruipen uit het graf van mijn geschiedenis en herleven in mijn hoofd.
               Het lijkt wel gisteren. Ik ben weer de naïeve student in de lerarenopleiding. Een vrijdagmiddag, half drie. Voor het bord een kleine, geblokte man, op de neus een zwarte bril met dikke glazen. De Graef heet hij, Herman. Hij is onze klassenleraar, mentor en hoogopgeleide in het Doodbliksemen Zonder Woorden of Neersabelen Met. Verafschuwd door velen maar ik mocht hem wel. Hij ontstak in mij de liefde voor literatuur en poëzie en toonde in persona dat passie en overgave onontbeerlijke eigenschappen waren voor het beroep dat mijn klasgenoten en ik zouden gaan uitoefenen. Hij kon keihard uithalen naar wie aan zijn plichten verzaakte maar mij gaf hij geregeld een klopje op de schouder. Hij zág de mens in de student, daar ben ik hem altijd dankbaar voor geweest.

               Voortdurend daagde hij ons uit.
               ‘Alles is aanname,’ stelde hij die middag. ‘We zeggen: de zee spoelt over het land. Is dat werkelijk zo? Schuift het strand niet gewoon onder het water?’ Wij stootten elkaar aan, hij heeft tijdens de pauze aan een pijpje met verboden kruiden gelurkt. Het had ons niet verwonderd, er gebeurden vreemdere dingen in het tijdsgewricht van Love en Peace en bloemen in het haar. Onze meewarige blikken stopten hem niet. ‘De wolken boven ons hoofd. Drijven zij over ons voorbij of draait de wereld eronder door?’
               ‘Ja maar mijnheer,’ probeerden wij. Wij sleepten er Copernicus bij, de zwaartekracht en de wetten der natuur, de stand van de maan en de sterren, Darwin en god in de hemel. Niets bracht soelaas, hij wilde van geen wijken weten. Bij elk nieuw argument had hij een antwoord klaar.
Omstreeks half vijf propten wij vermoeid en verslagen onze notities in onze boekentas. ‘Lig er niet van wakker,’ zei hij. ‘De zee gaat echt wel op en af over het strand. Als jullie maar inzien dat het geen kwaad kan de dingen eens te bekijken vanuit een ander perspectief.’

               De heer de Graef was een uiterst merkwaardig man. In het eerste jaar organiseerde hij in januari een proefexamen. Je kreeg een kwartier voorbereidingstijd en daarna een half uur het woord, vooraan in het lokaal, aan een tafel met twee stoelen. Achteraan lag om god weet welke reden een brede rol tekenpapier.
               Ik nam plaats op de ene stoel. De andere bleef leeg.
               ‘Begin maar,’ klonk het van ergens in de ruimte. Ik ratelde tegen het groene bord. Hebban Olla Vogala, Abele Spelen, Anna Bijns. Ik probeerde me te concentreren op de leerstof en vooral niet te letten op het gekreun en gesteun achter mijn rug.
               ‘Al klaar?’ klonk het uit de deuropening.
               ‘Vraag 2: Boomdiagram en Dieptestructuur,’ hakkelde ik.
Klaterende geluiden uit de gang, als een fontein. Ik keek om en zag nog net het tekenpapier voorbij de deuropening rollen, hoorde hoe het zich als de donder na het onweer steeds verder verwijderde, van lokaal naar lokaal waar andere studenten op andere stoelen zaten te zweten.
               Toen stond de heer De Graef weer voor me. ‘Het is goed,’ zei hij, ‘je mag gaan.’

               Tijdens de nabespreking vroeg iemand of dit niet een ietwat ongelukkige evaluatiemethode was. De Grote Neersabelaar reageerde enigszins gepikeerd: ‘Jullie kunnen mij niets vertellen wat ik al niet heel lang weet. Een mens moet iéts doen tegen de verveling.’
Dat vond ik een hoogst originele kijk op het examensysteem, de Andere Invalshoek next level.
               Voor mijn proefexamen overigens kreeg ik zestien op twintig. Mijn hoogste cijfer ooit.

3 gedachten over “Omdenken”

  1. En jouw stukje van vandaag heet voor mij … terugdenken … en natuurlijk weet jij waarom. Ergens in de loop van ons 2de jaar nodigde hij mij uit bij hem thuis in Bazel (Linkeroever). Ik denk om mijn eindwerk te bespreken. (Dramatische werkvormen in de lessen Nederlands). Een bijzondere man die veel invloed heeft gehad op … van alles.

    Geliked door 1 persoon

    1. Nee, ik vertrok meteen na het regentaat naar Leeuwarden. Tweede studie – docent Drama. Dat was natuurlijk nog een tijd zonder mobieltjes. Telefoneren deed ik weinig en mijn ouders bezoeken beperkte zich tot een keer of drie, vier per jaar.
      Heeft hij Karel Raeymakers opgevolgd als directeur? Raeymakers was ook een bijzondere man waar ik het goed mee kon vinden (vooral tijdens mijn humaniora, dat deed ik ook op Pius X)

      Like

Plaats een reactie