A cause de nous

Je zit vast.
De bron der letteren staat droog. Verhalen vliegen door de lucht zeggen ze, je hebt ze enkel maar te plukken, op een goede dag vallen ze zelfs zomaar als rijpe vruchten in je schoot. Weinig oogst in december dan toch. Misschien staat de wind verkeerd, of let je niet goed op.
Ach, denk je, weet je wat? Ik sla een weekje over. Geen hond die het merkt. De wereld zit heus niet op jou te wachten. Iedereen is net als jij, druk met dingen doen waarvan we morgen vergeten zijn waarom we ze gisteren nog zo belangrijk vonden.

Je wurmt je onder je stolp vandaan en trekt de wijde wereld in. Naar een andere stad, andere lucht, andere mensen. Niet eens zo ver van huis, maar ver genoeg. De mensen spreken er een andere taal. Je begrijpt ze maar moeizaam, hun tong is rad, waar jij hapert en pruttelt, stromen bij hen de woorden als een rivier. Zo ongeveer moet het voelen als je nieuw leven zoekt in onbekend gebied waarvan je niet alleen de taal mankeert maar ook de zeden en gewoonten. Altijd een buitenstaander.

Je struint doelloos door de straten.
Alles zou inspiratie moeten zijn maar dat is het niet. De vriendelijke dame aan de balie van het hotel. De kinderen op de schaatspiste in het stadcentrum. De vrouw die je op de kerstmarkt een braadworst verkoopt. Ze ratelt aan een stuk door, je begrijpt geen jota van wat ze zegt, knikt van si en oui. Tot ze vraagt welke saus je op je broodje wil en je antwoordt met: ‘Je viens d’ Anvers.’ Het ratelen sputtert, de vrouw morrelt plots met overgave in de grote pan met uien. Ze wijst naar een bordje, zes euro, nu begrijpen jullie elkaar.

De wolken hangen laag. Toch huur je een fiets voor een tochtje langs de rivier. Diepzinnige gedachten en poëtische zinnen die je zeker niet mag vergeten schieten door je hoofd. Eerst dicteer je ze nog in je telefoon maar na triljoenen keren stilstaan houd je ook dat voor bekeken. De lucht klaart langzaam op, het is nog warm voor de tijd van het jaar.
Het grijs opent zich, hier en daar verschijnt een vlekje blauw. Het peddelen lucht op, je wordt er een tikje vrolijk van. Je ademt de frisse buitenlucht diep in en uit, vult je longen en laat ze ook weer leeglopen. Dat doet ook je achterband. Hier sta je dan, in het midden van nergens. Racefietsers snellen je voorbij, wandelaars op leeftijd knikken bonjour, niemand vraagt ça va.

Gelukkig weet je inmiddels dat geweeklaag en gejammer je geen meter dichter bij huis zullen brengen. Je schreeuw om hulp valt tegen. Zoek een treinstation, zegt de fietsverhuurder, of een bus. Probeer een duim omhoog, wie weet stopt er iemand met een bestelwagen waar ook je fiets in kan. ‘On peut toujours marcher’, zegt hij nog, je fantaseert er de lach op zijn gezicht bij.
Twaalf kilometer, dat zijn hoeveel calorieën? Het water glinstert, de nu blauwe hemel weerspiegelt erin. Tussen de struiken aan de oever schuilt een reiger. Bevers hebben de voorbije nacht aan boomstammen geknaagd. Verderop gooit een visser een lijntje uit.

Traag nordic walken drie dames op leeftijd een eind voor je uit. Ze hebben elkaar veel te vertellen, hun gekwetter overstemt je fietsbel. Uiteindelijk draait de kleinste haar hoofd, ze stoot de anderen aan. Meteen leggen ze zichzelf het zwijgen op. Vriendelijk zetten ze een stap opzij.
‘Vous êtes à pied a cause de nous?’ vraagt de mevrouw in het midden koket. Haar haar heeft de kleur van mahonie, haar gezicht is gegroefd. Wat zou ze blij zijn, denk je in een flits, als je ja zou zeggen. Ja, natuurlijk, dat doe je voor een dame. Je neemt je tijd, stapt van je fiets, een dame heeft recht op kleine égards. Je laat haar voorgaan, houdt het portier voor haar open, drapeert je jas om haar schouders als ze het koud heeft. Ouderwets misschien, maar met stijl. Je ziet hoe ze glimt. Je gunt het haar.

Beelden en woorden vullen je hoofd, je ziet een vertelling groeien. Maar niet in haar taal.
Hélas.
‘Je suis désolé,’ zeg je. Onhandig wijs je naar je fietsband.
‘Ah oui, ça je connais,’ antwoordt ze.
Ver voorbij de zeventig moet ze zijn, maar ze lacht nog altijd de lach van een meisje.
Opgewekt stap je verder, genietend van de pluk van de dag.

Nijlpaarden is een werkwoord

Een deur, een viskom, een tafel en twee stoelen.
Meer rekwisieten stonden er niet op het podium. Meer hoeft ook niet, de toeschouwer vult wel aan. Hij fantaseert zich een woonkamer in een rijhuis met oprit en garage. En een man die net vernomen heeft dat zijn laatste dag nakend is, zijn jonge minnares annex poetsvrouw die kapotgaat van verdriet en een echtgenote die, zoals het placht te gaan, altijd de laatste is die iets in het snuitje heeft.

Toneel is code. Aanname. Die vrouw wist alles al veel langer dan wij, zowel het uitgangspunt als de afloop. Ze heeft dat stuk talloze malen gerepeteerd om toch maar zo goed mogelijk te doen alsof zij nergens van weet. Wij op onze beurt doen alsof we haar geloven. Zo spelen wij het spel mee. Bovendien betalen wij daar zelfs nog entreegeld voor, het zou hier zomaar om een plan van Donald Trump kunnen gaan.  Elkeen acteerde naar best vermogen. De acteurs gebaarden, fluisterden, verbeeldden het echte leven. Tweehonderd liefhebbers lieten zich gewillig op sleeptouw nemen, lachten wanneer het werd verwacht en slikten als het nodig was een krop weg. In hun bokaal zwommen de vissen lijdzaam rondjes. Zij werkten op me in als een koude Duvel op een zomerdag. Telkens weer moest ik naar ze kijken.

Dit doet de vis: hij zwemt.
Je weet niet waar hij aan denkt. Zijn mimiek blijft stoïcijns, geen enkele emotie op zijn wezen. Hij deelt vreugde noch verdriet, niet met jou en voor zover je dat kan beoordelen ook niet met zijn soortgenoten. Je zag niet opeens twee vissen gezellig met elkaar keuvelen over dagdagelijkse vissenbesognes. Tekst voor het stuk hadden ze ook niet. Ze stonden nooit prominent op het kruisje centraal vooraan op het podium. De hoofdrol was niet voor hen geschreven.
Zij zwommen. Van links naar rechts, van voren naar achteren. En weer terug. Zonder regieaanwijzing, er heerste absolute willekeur in het water. Geen verkeerslichten of wegwijzers. Eentje zwenkte onverhoeds naar links waardoor een ander bruusk in de remmen moest. En toch, geen vin verroerde, nooit verhief er eentje zijn stem, tot slaande ruzie leidde het niet. Ook in de zaal dacht niemand eraan de ordediensten te alarmeren.
Een vis tikte stomweg tegen het glas, als een roodborstje uit een liedje. Als om te bewijzen dat hij wel degelijk een goudvis was, tuitte hij daarbij de lippen, als bij een kus. Eat that, readbreast!

De symboliek was me vanzelfsprekend niet ontgaan.
Ik kan dat wel hebben, een heldere, duidelijke metafoor. Liever leesbare dan onontwarbare puzzelpoëzie. Drie vissen in hun bokaal die geen kant op kunnen, dat waren natuurlijk die drie personages, muurvast gebetonneerd in hun eigen levens, woorden, gedachten en gevoelens. Zo wil een van hen naar Kaapstad emigreren. Een nieuw leven, een tweede kans, wie kent het verlangen niet? Dat gebeurt natuurlijk niet. Een ander gaat gewoon dood, de ultieme vlucht vooruit.
Zoals gezegd, toneel is code. Op het einde wipte de man als Lazarus van zijn sterfbed en nam hij buigend een verdiend applaus in ontvangst. Sterven loont, op een of andere manier.

De volgende ochtend stootte ik in de krant toevallig op een merkwaardig weetje. “Nijlpaard zwemt in eigen (en andermans) darmflora”. Daar had ik nog nooit bij stilgestaan. Nijlpaarden stappen niet uit het water om zich achter een struik op de hurken te zetten en zich te ontlasten. Zich schoonvegen met een Kleenexdoekje, dat doen nijlpaarden niet. Bij een pandemie geen nijlpaardenstormloop om toiletpapier. Beetje modale hippopotamus laat het lopen waar hij staat. Daardoor leeft in het water dezelfde bacteriegemeenschap als in de darmen van de dikhuidige, “een soort meta-microbioom dat de eigenschappen van het water in hun voordeel verandert.”
Zo doet natuurlijk ook de vis, bedacht ik. Die stapt er ook niet zomaar even uit de bokaal voor ontlasting, seks of andere dingen waarvoor wij aparte kamers hebben ontworpen. Zijn gehele doen en laten speelt zich af in dezelfde omgeving. Supergezond zwemt hij zich een weg naar het applaus aan het eind.

En wij?
Wij hadden gezondheidspas en identiteitskaart getoond en hielden onze mondmaskers op, een tikje moeizaam ademend, de keel droog, de bril bewasemd. Onmiddellijk na de voorstelling een korte passage naar het toilet.
Misschien spiegelen we ons beter aan het voorbeeld van het nijlpaard en de goudvis. Alles gewoon laten lopen waar we bijstaan en dan samen verder ploeteren in onze collectieve shit.