Een vrolijk verhaal

Schrijven is je eigen werkelijkheid verzinnen. Dat kunnen, moet heerlijk zijn. Helaas, ik kan dat niet. Naakte feiten kan ik navertellen. Ik ben niet de kok, ik bereid alleen maar de recepten die iemand anders heeft bedacht. Fabuleren kan ik niets.

Naar waarheid, zo is het gegaan.
We waren op een feestje. Mensen zongen en dansten, blij en dronken. Er was eten en drinken in overvloed. In het halfduister weggedoken, deinde ik ritmisch mee. Een muurbloempje. Sinds ik mijn anonieme bestaan inruilde voor spotlichten en praatprogramma’s, valt het me alsmaar moeilijker in het openbaar te verschijnen. De meeste mannen laten je met rust, al merk je af en toe een streepje jaloersheid, de schaduw van roem en succes. Maar hoe sommige vrouwen je bespringen, wil je alleen maar weten zolang je het niet aan den lijve hebt ondervonden.

Ze sloop naar me toe. Voor ik het besefte had ze mijn ademzone ingenomen en staarde ik gebiologeerd in bruine, onpeilbaar diepe ogen. Een duur parfum, haar zwarte haren krulden over haar schouders, haar stem hees. Ik durfde de blik niet te laten zakken. “Ik heb het gelezen, het was weer héél mooi,” zuchtte ze, “de hele dag had ik tranen in de ogen.” Ze streelde even over mijn arm, een zwoele aai. “Weet je wat ik fijn zou vinden? Dat je me ook eens laat lachen… vertel je volgende keer eens een vrolijk verhaaltje? En mag ik nu een handtekening van je?” Ze knoopte langzaam haar zwarte bloesje open.

Toen schoof als een bodyguard mijn manager tussen ons. Zij is hoogblond, zong eertijds in een New Yorkse punkband en heeft amper van haar glans verloren. “Jij nog een gin-tonic, schrijvertje?” “Dank je Debbie, met ijs graag,” antwoordde ik mijn reddende engel. We schuifelden naar de bar. Ik was haar oprecht dankbaar. Zelfs handtekeningen op borsten etsen word je op een bepaald ogenblik beu. Dat is typisch zo een situatie waarvan je weet waar ze begint maar niet waar ze eindigt.

Nog diezelfde nacht schreef ik een lang gedicht aan mijn muze, waarin ik haar elegantie vergeleek met een opus van Bach, haar lach met parels van diamant, haar nabijheid met stralen van de zon. Het werd te intiem voor publicatie, kunst voor twee. Ik wiegde haar zachtjes wakker, las haar het gedicht voor. We snoepten ervan tot in de vroege uurtjes.

De volgende ochtend telde ik onze zegeningen. Het huis, de twee garages, de fruitbomen in de tuin, mijn werkkamer met bibliotheek, mijn snookertafel, haar fitnesstoestellen en klerenkast met inloop.
Kort stond ik stil bij onze vliegmijlen en bankrekeningen in binnen- en buitenland, maar ongelijkheid maakt me triest, dus gauw sloot ik de apps op mijn grijze Apple iPhone XS Max met 512GB opslagruimte, aanraakscherm van 6.5 “, besturingssysteem iOS 12. Ik weet het, € 1.350,20 exclusief btw is niet goedkoop. Kosten maken, adviseert de boekhouder.

Uit de twee high end luidsprekers schalde de val van de regering. De terminale patiënt was uitgehold. Dat moesten we erg vinden, al geloofde ik niet dat buiten de politieke bubbel nog veel mensen hier een drama in zagen.
Integendeel, er lagen tal van nieuwe kansen. We ontkurkten, het was al een eind na de middag, een fles rode wijn, we zouden vrolijk zijn. We vergaten het verleden, veegden sponzen over wat geweest was. We fantaseerden een toekomst, droomden een nieuwe wereld, er was genoeg voor iedereen, minstens zeven dagen lang.

We installeerden een Ministerie van Collectief Geluk en een Ministerie voor Waardig Oud. We zouden de Galapagos- en Kaaimaneilanden afschuimen en met de daar opgegraven schatten, onderwijs en ziekenzorg gratis maken en voor iedereen toegankelijk.
De Minister van Defensie werd er een voor Vrede, zijn leger zou niet meer met machinegeweren door de straten paraderen maar bejaarden vervoeren, kinderen van school halen en boodschappen doen voor hulpbehoevenden.
De Minister van Welstand maakte de levenskwaliteit van de mensen het belangrijkst, niet de job. Economie als middel, niet het doel.
De Minister van Mobiliteit werd Klimaatverantwoordelijke.
We schrapten het woord ‘Politiek’ uit het woordenboek en vervingen het door ‘Dienstbaarheid’.  Uittredende regeerders boden we de kans om in ónze wereld te integreren: Maggie werd verpleegster, Jan straathoekwerker, Bart coördinator voor gemeenschapsoverleg. Theo kreeg drie maanden om vanuit het Maximiliaanpark in Engeland te geraken. We gaven hem daarvoor elke week zestig euro leefgeld en een deken van paardenhaar.

We gingen naar bed. Ik poetste mijn tanden en vroeg: “Leven we hier en nu niet op een fantastische plek? En ziet morgen er niet heel hoopgevend uit?”

“Ja,” zei ze. Ja.

 

 

Een goede leerling

Voor M., D. en de anderen

Dag Matthijs*

Het spijt me. Het spijt mij, en mij niet alleen, meer dan jij je kan voorstellen. Kon je dat wel, dan was je misschien nog hier. Wie weet, misschien had je anders gekozen. Je had andere dingen aan je hoofd.

Ik herinner me je nog. Je volgde elektriciteit, in het beroeps. Je praatte niet veel, durfde dat niet goed. Een rustige jongen, geen kolkende rivier, een stil water. Je werkte hard en onopvallend, je deed je best. Daar houden wij van, in scholen. Je was wat wij noemen een goede leerling

Een goede leerling zijn, is gevaarlijk. De leerkracht kijkt je voorbij, naar de achterste rij waar het kabaal vandaan komt. Op de klassenraad krijg je dertig seconden: “Alles ok, goede gast, heb je nooit last mee. Volgende.”
Ooit gaf ik mijn klas opdracht een filmrecensie te schrijven. Daarin mochten de woorden ‘goed’ of ‘slecht’ niet worden gebruikt. Dat zijn passe-partoutwoorden. Ze zeggen niets, vervlakken.
“Hoe gaat het?” “Bwah, goed.” Dat vinden we niet interessant. Je bent zo uitgepraat. “Goed? Ha, tof! Fijne dag nog.”
Boeiender is: “Het gaat niet best. Mijn vrouw wordt morgen een borst weggenomen.” Bàm! Spotlights. Aandacht!  Wie het goed lijkt te gaan, zien we over het hoofd. Goed is saai. Heeft de wereld je over het hoofd gezien, Matthijs?

Een leerling is binnen het mensdom een aparte soort. Het is een rol, zoals politicus, gitarist of advocaat. Alleen maar dat. Een leerling leeft volgens regeltjes (dat hebben we samen zo afgesproken), leert lessen, maakt taken, haalt punten. Het kind dat leerling wordt, houdt tijdelijk op kind te zijn. Een leerling buigt voor het gezag, protesteert niet en houdt gevoelens binnen.
Of anders!
Op een dag meldde een ontredderde moeder dat haar zoon een week afwezig zou blijven. Voorbije  nacht had hij geprobeerd dit leven te verlaten. “Die zijn schooljaar is mislukt,” zei de klasleraar, zijn stem hard en koud als het metaal dat hij bewerkte, “die kan zijn attest vergeten.” De leerling gebuisd.

Helaas, er zijn er nog geweest. Ik herinner me Jeroen, een vijfdejaars. Jeroen praatte wél graag. En veel te veel. Tot we hem niet meer hoorden. Hadden we misschien ook hier geen oor genoeg? Jeroen is altijd negatief, zegden wij tegen elkaar, gezeten bij een kop koffie, prikkend in een dieetje van gesneden avocado’s, veldsla en walnoten. We plukten voor dessert nog een stuk fruit uit de mand die iemand voor zijn verjaardag had meegenomen. Eigen oogst, een knoert van een venkel erbovenop. Jeroen verdwaalde op een dag in radeloze ontevredenheid op de sporen en sukkelde onder een trein die niet te laat wou zijn. Slechts weinigen geloofden in een ongeluk, al dat malcontente, je kon het bijna zien aankomen, hoorde je achteraf. Dan wel.
Een andere jongen, twaalf, liet in zijn klas een lege stoel achter. Waarvan droomt een kind van twaalf? Waarvoor is het bang?

Ooit, ik was nog blond, adoniaal en veelbelovend, vond men een collega thuis, boven een omgetrapte stoel, de nek gebroken. Erbij een verwijtbrief aan de wereld. De man wou expliciet geen bloemen of kransen van zijn werk. Iemand vond dat nefast voor onze reputatie. Ze bezorgde een krans in naam van alle collega’s. Ook de laatste wens werd niet gehoord.
Jaren later, weer een ander, een vijftiger. Een liefdesgeschiedenis, schijnt.

In deze regio van melk en honing proberen elke dag achtentwintig mensen zich het leven te benemen. Drie daarvan lukken. Tussen Duvel en Trappist weten amateurpsychologen hoe dat komt. “Ze zoeken aandacht.” Dat daarin een tekort verscholen zit, zeggen ze er niet bij. Wie zoekt, vindt vaak ook niet.
Volgende rondje: “Mensen kunnen nergens meer tegen, moeten harder zijn. Er wordt te veel gepamperd. What doesn’t kill you makes you stronger.” Die prietpraat.
Niet worden gezien, gehoord, gerespecteerd, gewaardeerd. Geen geloof in jezelf, geen rust in je hoofd. Niet iedereen vindt een antwoord. Sterven vanbinnen maar blijven lachen als de clown.

Het klimaat beweert iets anders, maar er is te weinig warmte in dit land. Het is te koud, te hard en cynisch. Men verdraagt te weinig, praat over een ander als over een iets. Er wordt naar hartenlust verweten, beledigd en gescholden. Hoe meer lawaai, hoe minder men luistert. De blik keert naar binnen, te weinig naar elkaar. Zeg mij zonder opkijken: welke kleur hebben de ogen van je vrouw?
We moeten lief zijn voor de dieren, dat wel, maar voor elkaar?
Drie doden, elke dag.

Het spijt me, Matthijs.

* De namen zijn fictief.

Ziek

Nog altijd voel ik me slecht. Het begon dinsdag en werd alleen maar minder. Woensdag en donderdag, sorry, maar dat was kots en platte kak. Mijn maag jojode twee dagen tussen keel en darmen. Niks verkeerd gegeten of zo, geen griep. Het is die wereld.

Zondag. De wolken stopten met huilen. Achter ons viel de deur in het slot. Een lauwe noordenwind blies richting hoofdstad. De dag droeg belofte in zich. Vijftienduizend, hoopten we. We maakten afspraken: blijf samen, houd elkaar in het oog, je telefoon bij de hand. Raak je de ander kwijt, loop door tot het eindpunt. Niet schrikken van luide knallen. Wegblijven van relletjes, je weet maar nooit. Ga ervoor.

We marcheerden voor de planeet, die lijkt overstuur. Teveel van alles: plastiek, gif, stoffen, mensen. Moeder Aarde is moe, leeggeschraapt, uitgemolken, van haar rijkdommen beroofd. De mens als hyena, likt aan dikke druppels bloed, vreet het karkas kaal en vervolgt zijn weg naar niets.
De tocht was een feest. Jong, oud, zwart en wit en bruin. Er werd gedanst, geschreeuwd en gezongen, goedlachs, hoopvol. Gescheurde lakens, kartonnen borden, lappen karton: ‘May the forest be with you’. ‘Het klimaat wacht niet’, ‘Was het klimaat een bank, het was al gered’, ‘Change the system, not the climate’. Het bleef droog, ook het weer was goedgezind.

Maandag zat ik nog lekker strak in het velletje. Een partijvoorzitster kwekte: een dikke duim voor al die positieve mensen! Vijf-en-zeventig-duizend! We pikken dit signaal op en nemen het mee.
Dinsdag toch al lichte hoofdpijn en een zure maag. België stemde tegen een Europese richtlijn om energie te besparen. Frontaal op vijfenzeventigduizend bakkesen.
Ik heb weinig talent voor woede. Woede wordt treurigheid, las ik ergens. Allemaal herbergen we in de ladenkast van ons gemoed een schuif vol boosheid. Soms breekt het slot. Lig je op je luie kont met een lekker boek in de zon, steekt je de wesp. Woede. En protesterende darmen.

Zoals vaker wees de politiek ons de andere kant op. We staarden naar de eigen navel. Het was woensdag, mijn ingewanden namen het over, misselijkheid zette onstuitbaar op. Mijn geloof in de wereld gebruikte elke opening om mijn lichaam te verlaten.
Ik zag in mijn leven veel mooi maar ook vaak slecht theater. Ik stond al vuilbekkend tussen het plebs toen William Shakespeare nog leerde hoe je Hamlet kalligrafeerde met een ganzenveer. Maar deze burleske, als van Ionesco, had ik nog niet gezien:

  • “Ik doe niet mee.”
  • “Hoe? Je ging toch meedoen?”
  • “Nu niet meer. Ik wil niet meer.”
  • “Als je niet wilt meedoen, ga dan weg.”
  • “Ik ga niet weg. Ik wil dat jullie iets anders doen.”
  • “We doen het toch. Ga weg.”
  • “Jullie zijn allemaal tegen mij. Jullie willen mij niet. Jullie pesten mij.”
  • “Al wat je zegt ben je zelf, met je broek in de helft.”

Daar betalen wij belastingen voor.

Ik dacht te gaan Facebooken of Spider Solitairen, toen de prentjes van het Nieuw Vlaams Belang mijn scherm vervuilden. Mijn maag gooide er alles uit, het toetsenbord kan naar het stort, de Poolse poetsvrouw is razend. Oeps, het was zo niet bedoeld, wij zijn zo niet, sorry! Slecht stuk, slecht gespeeld. Incasseer uw vette oprotpremie en ga heen in schaamte.

De schijnvoorstelling leidde af van de inhoud, we staarden ons blind aan de lichtbak. Waarover het écht moest gaan, geen woord.
Oorlog, klimaat, overbevolking, hongersnood zwepen mensen zoals u en ik voor zich uit. Mensen met  kinderen, verlangens en honger zoeken een beter leven, een leven tout court. Dat is een recht.
“Oei,” zegt men ons, “Kijk daarmee uit. Sommigen denken dat mensenrechten er zijn voor iedereen. Zij dwalen. Dat is niet zo. Dat gaat ten koste van onze rijkdom. Wíj zijn hier de slachtoffers.” Mensenrechten voor mij en voor mijn hond, en voor de premier, al heeft die… u weet wel.
Staat je kribbe in Timboektoe, Jemen, Eritrea of Sint Job in ‘t Goor, sorry, pech gehad.

“En hey? Hey! Gaan we misschien de rechter laten oordelen of wij de wet goed toepassen of niet? Slecht idee man! Waar gaat dat naartoe, denk je? Wíj maken de wetten. Harde aanpak, meer blauw, camera en vingerafdruk, uitstekend! Controleer iedereen maar ons niet. Dat doen we zelf wel.”
Waar de politiek ook rechtbank speelt, ontkiemt dictatuur. Op Instagram joelt het volk, het weet van weinig, laat zich gewillig bedriegen.

Kerstmis nadert. Voor het raam zwaait een meisje met zwavelstokjes. Van aan de dis zien we wazig lichtjes flikkeren. We houden de deur toe.

Doodziek word ik daarvan.