Van de kip en de koe

               ‘Ik voel me als een kip die melk geeft,’ appt het meisje A.
               ‘Mooi gezegd,’ antwoord ik.
               ‘Kwam zomaar in me op,’ stuurt ze terug.
               ‘Een gave. Je weet van wie je die hebt 😊.’ sluit ik af.
               Ze weet het allemaal niet zo goed. Ze twijfelt over de zin van wat ze doet. We hadden het erover toen de bus maar niet wilde komen. Of ze niet beter voor het platte geld zou kiezen in plaats van voor haar idealen. Goede wil wordt slecht betaald, ze ontvangt niet bepaald loon naar werken. Een elektrische wagen zit er niet meteen in.
               ‘Die dat wel kunnen betalen, krijgen daar dan nog eens vijfduizend euro bovenop,’ klaagt ze. Ze spaart al maandenlang mondjesmaat voor een elektrische fiets. Haar ogen zie je dromen van wat ze met vijfduizend euro zou kunnen doen.
               ‘Zuiniger. Ecologischer. Gezonder,’ somt ze op. Ik spreek haar niet tegen, ik ga het onverdedigbare niet verdedigen, al helemaal niet tegen mijn eigen vlees en bloed.
               ‘Het is gewoon niet eerlijk,’ fulmineert ze opgewonden. ‘Waarom geen premie voor mensen die nauwelijks een fiets kunnen betalen? De helft bijvoorbeeld, tweeduizendvijfhonderd, voor de aankoop van een e-bike. Veel meer mensen in beweging, minder auto’s in de file. Ik wed dat je nog een pak goedkoper uitkomt ook.’ Een ei van Columbus. Ook dat geniale denken heeft ze van geen vreemden.
               ‘Leg me dat maar eens uit,’ daagt ze me uit. Ook die eigenschap herken ik. Ik leg haar het evangelie van Mattheüs voor. Al vaart de kerk in woelige wateren, het kan nooit kwaad terug te grijpen naar in steen gebeitelde bijbelse waarden: ‘Want aan ieder die heeft, zal gegeven worden, zelfs in overvloed gegeven worden: maar wie niet heeft, hem zal nog ontnomen worden zelfs wat hij heeft.’
               ‘Onrechtvaardig dus, wat ik al zei,’ stelt ze vast. Ik zwijg. Ik heb haar nooit beloofd dat de wereld een rozentuin zou zijn. Ik vond het al een hele opgave haar destijds te laten geloven in Sinterklaas.
               ‘Ik heb de verkeerde stiel gekozen,’ besluit ze. Vandaar dus, een kip die melk geeft.

               Dat ze aan zichzelf twijfelt, maakt haar helemaal een kind van deze tijd. We leven in het tijdvak van de Voortdurende Zelfbevraging. Terwijl je nog in bed ligt vraag je je al af welke outfit je die dag aan moet. Ik moet denken aan mijn grootmoeder. Die bewoonde een boerderij en kleedde zich altijd in het zwart. Daarover droeg ze een blauwe keukenschort met onduidelijk patroon, elke dag dezelfde. Mijn grootvader liep in klompen en droeg buitenshuis altijd een pet. Die hing in huis aan een haakje naast de deur, jaar in jaar uit, zelfde pet, zelfde haakje. Ze hoefden zich nooit af te vragen welke foto’s ze zouden plaatsen op Insta, naar welke city ze zouden trippen, wie wanneer de kinderen waar naartoe zou brengen, of er op het etentje straks ook een vegetariër mee aan zou schuiven. Er zijn er die het rustige vastheid zouden noemen.
               Je zal me nooit horen beweren dat in die dagen alles beter was, ik heb Godvergeten ook gezien. Er waaide ook al eens een oorlog over het land. Toch vraagt soms een mens zich af: zou een heel klein beetje zekerheid soms niet beter kunnen zijn? Al die vragen, ben ik een man, een vrouw, allebei of nog iemand anders, ga ik voor levenslange trouw, ben ik serieel monogaam of polyamoureus, welke kleur op mijn nagels vandaag, mag ik dat ene woord nog zeggen, daar worden we toch collectief tureluurs van?
               Ik heb het zelf ook. Vorige week nog poneerde ik stoutmoedig niet langer over iedereen en alles een mening te willen hebben. Zwitserland op twee benen zou ik zijn. Die mening heb ik alweer herzien. Ik denk heus wel het mijne over dat Mattheüseffect en ook heb ik mijn gedacht over die windhaan uit Middelkerke die de ene dag de praatbarak belooft te verlaten, vervolgens probeert een eigen partijtje bij elkaar te harken en op dag drie elders op een kieslijst gaat staan. Alles om zich een tweede elektrische wagen te kunnen permitteren. Een man, een woord? Zeker, maar wel elke dag een ander.

               Haar bus vertrekt, ik wuif haar na. Stukje schrijven, denk ik. Of toch maar beter niet? Dit pijnigen van de geest, dit woelen in de ziel, wordt daar dan iemand beter van? Vaak loopt het voor geen meter, het schuift bovendien geen cent en immer knaagt de angst niet goed genoeg te worden bevonden. Waarom niet gewoon lekker met de caravan gaan pensioneren op een weide in Schouwen-Duiveland? Zo ken ik er ook.
               Soms voel ik me als een koe die eieren legt. De appel valt nooit ver van de boom.

Geen mening

               ‘Wat vind jij?’ vraagt ze.
               Ik weet perfect wat Het Ideale Antwoordenboek voorschrijft: ‘Heel mooi. Echt. Staat je beeldig.’ Daarbij de minzaamste glimlach en koosnaam naar keuze.
               ‘Rood? Of groen?’
               Met een ernstig gezicht doe ik of ik nadenk. In de paardans van het leven is dit een beweging die finesse en uiterste fijngevoeligheid vereist. Voor je het weet heb je op een lange teen getrapt.         ‘Of toch maar ecru? Zal ik deze nog gauw proberen? Rood is toch mijn kleur niet.’ Ze verdwijnt weer achter het gordijntje. Op de stoel naast me speelt een jongeman Candy Crush op zijn gsm. Dadelijk is ook hij aan de beurt. Even monsteren we elkaar. Lotgenoten.
               Ze vraagt me naar mijn mening maar die heb ik niet. Rood, groen, ecru, mij is alles best. Een man zonder mening ben ik. Standpunten, bedenkingen, overtuigingen, ik doe er niet meer aan. Iedereen heeft er immers al, over alles. En iedereen vindt het ook nog eens nodig om er als een middeleeuwse heraut van markt naar markt mee te lopen zeulen om ze daar met veel klaroengeschal luidkeels uit te bazuinen. Hoor Hoor! Ik heb er de buik van vol. Het enige dat ik zeker weet, is dat een lekker gekoelde Duvel er vlotjes in zou gaan.

               Bart vindt wat over woke en Tom vindt het tegendeel. Siska laat zich ontdopen en een kerkjurist evalueert een schoonheidswedstrijd. Jeroen heeft een mening over kindermisbruik in de kerk. Meningen vliegen je om de oren als sneeuw in een lawine. En nergens kijk je nog van op. Oude wijn in nieuwe zakken. Nooit hoor je eens iets waarvan je zegt: nou, die had ik niet zien komen. Niemand zegt eens een keer: ja, dat gefoefel aan de misdienaar, lekker, daar ben ik werkelijk helemaal voor. Niemand kleeft een sticker op zijn achterruit: Ik ♥ doofpot. Iedereen toetert hetzelfde. Heeft die hele mening van Jeroen mijn denken aangescherpt? Als u het mij vraagt nee, dat lijkt me niet.
               Marnix fulmineert over wandelaars die op zondag in het Ardense bos de hond niet aan de leiband houden. En passant wil hij ook nog wat kwijt over dames op een racefiets, het zogeheten Kopecky-effect. Voel ik mij, nu Marnix in mijn krant zijn frustraties van zich heeft afgeschreven, plots zoveel beter? Als u het mij vraagt, nee, dat lijkt me niet.
               Hilde vindt, houd u vast, dat we te veel betalen voor energie. En dat het moeilijk soebatten is daarover met de jobstudenten in het callcenter. Zo, denk ik. Vindt Hilde dat? Hm, een scherp mes, die Hilde. Zelf zou ik zulke diepe gedachten nooit kunnen bedenken. Blij dat zij daarover een column (haar woorden) mag schrijven. U vraagt het me natuurlijk niet echt, u kent het antwoord. Dat Hilde me met haar opstel een nieuw inzicht heeft verschaft, nee, dat lijkt me niet.

               Met de blik van een koningin die het volk groet stapt het meisje dat bij de Candy Crusher hoort uit haar pashokje.
               ‘Wat denk je?’ vraagt ze. De jongen keurt haar als een veekoopman op de ossenmarkt.
               ‘Eerlijk?’ vraagt hij. De overmoed van de jeugd. Eerlijk duurt het langst. Ik kuch, luid, drie keer. Hij geeft geen krimp. Ik laat opzichtig mijn notitieboekje vallen. Schraap demonstratief mijn stoel over de vloer. Niet doen, fluister ik. Maar hij is zo jong nog, hij gelooft nog in de waarheid. Hij ziet alleen maar vorm, veel te weinig staat hij stil bij de inhoud.
               ‘En?’ dringt ze aan.
               ‘Eerlijk gezegd vind ik je gat in deze rok een beetje…’ Vind je in geen enkele editie van Het Ideale Antwoordenboek, geloof mij.
               Ogenblikkelijk wordt het in de ganse pasruimte stiller dan een graf. Als gestoken door een wesp schiet de verkoopster, een kleine vrouw met de geur en de kleur van kaneel, als een Zwitserse garde te hulp.
               ‘Blauw is écht wel uw kleurtje, nietwaar mevrouw? We hebben dit modelletje ook nog in het zwart. Of misschien draagt u het liever wat losser? Is heel erg in de mode, vandaag de dag. Haal ik gauw een XL’etje voor u?’

               Terwijl ze wegholt, gaat de jongen naast me langzaam dood onder de bliksems van zijn aanbedene. Dat krijg je, wil ik hem zeggen. Soms houd je beter je diepste gedachten voor jezelf. Enfin, dat is mijn gedacht. U mag daar gerust een andere mening over hebben.
               ‘Ik ben klaar,’ zegt een mij bekende stem. Om haar arm drie beeldige jurkjes: een rode, een groene, een ecru. De Duvel lacht me toe.

Nooit Vergeten

            Vorige week schreef ik een stukje over een meneer die een uitroepteken zette achter zijn carrière. Vanwege beginnende Alzheimer, dat weet hij nog, zette ik er schalks bij. Ik weet dat nog.

            En nu dit. Karma, het kan niet anders.
            Het vocht is uit de pot. Op de bodem van de pan een pulp van plat gekookte groenten. Fijn versnipperde uien, netjes in brunoise gesneden prei, selder en wortelen en talloze kleine gehaktballetjes vormen een ondoorzichtige brij, als de hoofdstraat van een dorp na de doortocht van een orkaan. Stomweg vergeten het vuur uit te draaien.
            Exact zoals mijn moeder zoveel jaar geleden. Ze was wel wat ouder toen dan ik vandaag, maar toch. Meteen trokken we destijds met de ganse familie in conclaaf om een oplossing te zoeken voor een probleem dat niet langer houdbaar was.
            Ik smeek u, geen woord hierover aan mijn kinderen. Ik mag dan misschien wel al langer een probleem zijn, voor die oplossing ben ik nog niet klaar.

            Het overkomt me vaker, de laatste tijd.
            Ik vergeet de lichten uit te doen. Ik zie gezichten maar kom niet op de namen die erbij horen. Ik vertel een verhaal en weet halfweg niet meer waar het naartoe gaat. Staan er meer dan drie artikels op de boodschappenlijst, ik krijg hem niet meer uit mijn hoofd geleerd.
            Het kleine vergeten is begonnen, aan de einder ligt het grote op de loer.

            Soms zie ik een visioen van mijn toekomst. Als een hersenloze kip scharrel ik door een doolhof van gele en roze post-its in mijn huis. TV, kleeft er op een afstandsbediening. Vuilnisbak, staat op de trommel waarin ik mijn klein volkoren wil opbergen. Een briefje wijst me naar de koffiezet, ik weet alleen niet waar de koffie staat. Dat dit hier de vaatwas is, lees ik, waarvoor al die knopjes dienen staat er niet bij. Een ei hoort in een eiskast, logisch. Maar wat is in ’s hemelsnaam een microgolf? Een warm jasje voor een baby? Wat moet ik met een baby?
            Dat beeld maakt me bang.
            Konden we maar al die kennis en wetenschap, die enorme voorraad aan wijsheid en ervaring opgedaan tijdens dat lange leven, bewaren in de opbergkast van ons geheugen, op elke lade een roze of geel etiket, zodat we tot het einde van onze dagen altijd zouden vinden wat we nodig hadden.

            Toen keek ik naar Godvergeten, die serie over mensen die niet vergeten kunnen. Ook al willen ze zo graag. Anders dan ik onthouden zij. Alles, tot in het kleinste detail. Als kind mismeesterd. Gebruikt en vernederd door paters, priesters en broeders, gezanten van de heer op aarde, machthebbers die zich beschermd wisten door pij en status en een kerkelijke overheid die in naam van de heer al die vunzige strapatsen oogluikend door de vingers liet glippen. Een eindeloze stoet gekneusden en gekwetsten, slachtoffers, maar ook moeders en vaders, broers en zussen van kinderen die nooit volwassen zijn geworden. Door mijn schuld, door mijn schuld, door mijn grote schuld, hamerde het elke dag in die eenzame jongens- en meisjeshoofden. De ene raakte er overheen, de ander ging eronderdoor.

            Mijn geloof verdampte in de tijd van mijn Plechtige Communie, na een smeekbede aan de heer. Hij aanhoorde me niet. Ik vroeg hem mijn lot tot op de dag van het laatste oordeel te verbinden aan dat van de mooie Suzanne met de reebruine ogen. Zijn wegkijken deed pijn. Hij en ik, we gingen uit elkaar. Geen Suzanne, dan ook geen liefde voor god. Vandaag breekt nood wet. Nog één keer wil ik het erop wagen. Op mijn blote knieën:

            Heer
            Ik smeek u om een teken van uw liefde en uw goedertierenheid
            Voor u een klein mirakel, voor ons een groot gebaar
            U leerde ons blinden weer te laten zien, doven weer te laten horen
            U leerde ons harten transplanteren, tanden implanteren, organen te doneren en van geslachtelijkheid changeren
            Wil nu dan alsjeblieft ook met onze hersenen jongleren en onze geheugens manipuleren
            Neem weg bij de ene wat hij in overdaad heeft en schenk het aan de ander die te weinig heeft.
            Opdat wij in onze hoofden weer rust zouden vinden.
            Opdat zij die u destijds in de steek liet, zouden kunnen vergeten.
            En opdat ik weer wat beter kan onthouden.

Ik mis ze zo

            Laat ik maar meteen bekennen, ik heb een zwak voor het Nederlandstalige lied. Dus vlijde ik me voorbije zaterdag languit op de bank voor de Lage Landenlijst op Radio 1. Thermos koffie erbij. Voor een gepensioneerde is zaterdag een dag als een ander. De krant op de bijzettafel blijft ongeopend. De strapatsen van dronken politici die ons nu ook letterlijk in de zeik nemen laat ik graag aan me voorbijgaan. Het moraalridderschap is niet zo aan mij besteed. Dat fatsoensrakkers het met hun eigen normen wel vaker niet al te nauw nemen, weet ik al sinds Malle Babbe, die aanstekelijke meezinger die overigens niet voorkomt in de Top 100 van het Nederlandstalige chanson. Vraag me niet waarom. Ik kan echt niet alles zelf doen.

            Wel in de lijst, nieuw op 63, Will Tura. Ik lip de tekst geluidloos mee.

De regen stroomt als tranen langs de ruit
’t Is of de ganse hemel om je huilt
Ik voel me zo mistroostig als het weer
Ik mis je zo ik mis je meer en meer

            Niet bepaald Shakespeare. Toch reis ik met elke noot en elke lettergreep wat verder terug in de tijd. Voor ik het doorheb, baadt de dag in die behaaglijke, oranjerode gloed van weemoed die vertrouwd voelt maar ook een beetje pijn doet, als een wonde die nooit helemaal toegaat.

‘k Herinner mij de tijd van jij en ik
Van d’ allereerste tot de laatste blik
‘k Zie je nog altijd als verslagen staan
Toen ik vertelde dat ik weg moest gaan

            Onlangs zag ik op televisie Luc Alloo in gesprek met Arthur Blanckaert, zijn schoonvader. Arthur Blanckaert bekt niet als artiestennaam, vandaar dus Will Tura. Arthur Blanckaert is tweeëntachtig nu. Hij lijdt aan beginnende Alzheimer, dat wist hij nog. Tijd voor Will Tura om ermee op te houden. Ten afscheid blikte hij nog een laatste plaatje in. ‘Als ik terugkijk,’ heet het. Aan vooruitblikken doe je niet meer als je tweeëntachtig bent.

            Ik hoor mezelf zingen. De woorden ken ik uit mijn hoofd. Will Tura, Eddy Merckx, zat zijn op zaterdag en pistolets op zondag, dat zijn de bloemen op het behang van je leven. Je beseft nauwelijks nog dat ze er zijn, tot ze op een dag verdwenen zijn. Martine Tanghe.
            Toen ik in korte broek liep, was Will Tura mijn idool. Eenvoudig mee te zingen melodietjes, niet al te ingewikkelde rijmpjes en verhalen die mateloos mijn fantasie prikkelden. Wat vond ik die Linda een gemeen serpent, hoe ze daar lag te kronkelen in de armen van een andere man! Wat zielig ook voor die arme Joe! En wat had ik graag een El Bandido willen zijn. Ook ik werd verliefd op een airhostess waarmee ik op maandag landde in Moskou en op dinsdag in San Fransisco stad. Ook draaide ik op Wills advies 79 72 04. Ik belandde bij een man in Nederland, hij bleek niet bepaald gelukkig me te leren kennen.
            Ik gaf een recital in onze huiskamer, sober gekleed in een wit katoenen onderbroekje. Mijn oude oma was mijn publiek, haar houten wandelstok mijn gitaar. Een weergaloos optreden, oma en ik zijn het nooit vergeten: Aan mijn darling, Wat je diep treft, Eenzaam zonder jou. Ongevraagd bisnummer werd het vrolijke Zonneschijn. Oma zat de hele tijd enthousiast te schuifelen op haar stoel. Zonder hulp van mijn gitaar kon ze niet naar het toilet. Dat kreeg ik pas door toen het te laat was.

            Mijn zingen is nauwelijks nog zingen meer. Toen kwam het verraad. Ik kreeg de baard in de keel. Mijn muzikale smaak overschreed de grenzen van taal en grondgebied. Hoogmoedig keerde ik de rug naar de West-Vlaamse minnestreel. Die kinderlijke teksten. Die flutmelodieën. In mijn caravan ben ik Superman, Jezus! Ik was dan wel een puistenkop, maar wel een puistenkop met goede smaak. De Clement Peerens van mijn tijd was ik, popkenner, vrouwenliefhebber, aanhanger van de Diepste Poëzie. Ik ruilde Tura in voor Dylan. Je verstond geen woord van wat hij zei, maar het was goed voor je imago. Het leven is Mooi? Vergeet Barbara? Het Leven was Lijden en wie the fuck was Barbara?

            Ik schreeuw de longen uit mijn lijf nu. De ruiten trillen. Er loopt nat over mijn wangen.

Ik mis je zo ik mis je meer en meer
Ik zie je in mijn dromen keer op keer
Wie zegt me hoe en waar zie ik je weer
Ik mis je zo ik mis je meer en meer

            Een karamellenvers. Natuurlijk. De zoveelste treurzang om een liefde die niet kon zijn. Maar niet vandaag. Vandaag huilt de ganse hemel niet om een gemiste liefde. Vandaag ben ik mistroostig om een wonde die nooit heelt. Keer op keer zie ik in een oranjerode gloed de bloemen op het behang van mijn leven verbleken. De ruiten tranen om dat kind in korte broek dat liedjes speelt op de houten wandelstok van zijn moeizaam haar plas ophoudende oma. Om die puistenkop die verwaand met Dylan dweepte. Om al die jongens die ik ooit geweest ben en nooit meer worden zal.
            Ik mis ze zo. Ik mis ze meer en meer.

Een hamster in de woestijn

               Die ochtend valt de regen met bakken uit de lucht. Uit de hemel, dacht ik te zeggen, maar ik betwijfel of die bestaat.
               Op mijn rug in bed geniet ik met de ogen toe van het ritme van de regen op het vensterraam. Mijn oren suizen, een late uitloper van mijn wilde jaren waarin ik tijdens fuiven en feesten voornamelijk danste met mijzelf en driftig de luchtgitaar bespeelde met mijn oren tegen de luidsprekers. Hoe gaat dat? Je bent jong, je wil wat, liefst een lief, lawaai, leven. Later wordt dat anders, nu is algehele stilte mijn beste vriend. Veel wil je op mijn leeftijd ook niet meer, je bent blij met wat je in de schoot valt.

               ‘Nu de vakantie voorbij is, ga ik vrolijker in het leven staan’, zeg ik zacht tegen mezelf. ‘Al die mistroostigheid, die negatieve gedachten, ze vreten aan een mens als een rat in een keukenkast en leiden verder tot helemaal niets.’ Moe maar voldaan over deze eerste diepzinnigheid van de dag, trek ik de deken nog wat verder over mijn hoofd. Goede voornemens bedenken, het is een gave, ik maakte er in mijn leven genoeg om de Chinese Muur mee te plaveien.
               Ongevraagd onderbreekt de radio mijn blijmoedige gedachten. Een verhaal over een Bekende Vlaming. Een onderzoek. In het kader van. Op verdenking van. Meer wist het journaille ook niet. Iets voelt niet lekker, ik kan er niet meteen de vinger op leggen. Daarom herkauw ik het bericht alsof ik zes ben: Men (wie) onderzoekt (kijkt na) of Bekende Vlaming (Naam en Toenaam) betrokken is bij iets (vaags) dat mogelijk (misschien wel, misschien niet) strafbaar is. Genoemde Bekende Vlaming is vast geen lid van een studentenclub, bedenk ik. Stel: morgen blijkt dat deze mijnheer werkelijk nergens mee te maken heeft, kan hij dan op zondag weer vrolijk in de rij staan aanschuiven bij de bakker om warme broodjes?

               Kan iets dat letterlijk elk kind al zijn ganse leven weet nog nieuws zijn? De radioman laat weten dat een nieuw schooljaar voor de deur staat. Dat is even schrikken! Die hadden we tijdens de laatste week van augustus niet zien komen.
               De bevoegde minister riedelt zijn bekende liedjes. Mijn darmen spelen op. Ik onderdruk de aandrift om minister met radio en al de regen in te keilen. Ik doe het niet, de kracht van het positieve denken, ik sta nu immers goedgemutst en welwillend in het leven. O kijk, de minister heeft een plan. Lieve god in de hemel, geef ons een teken. Schenk ons een bewindsman die minder doet aan plannen en beloven, aan ideologie en populistisch gezwets, iemand (m/v/o) die gewoon aan beleid doet. Meer vraag ik niet, god. Ik ga prompt in u geloven en vertrek vandaag nog met de fiets op bedevaart naar Compostella. De Heer hoort mij niet, misschien was ook hij in zijn jonge jaren een fervent luchtgitaarvirtuoos.

               Vanzelf dwalen mijn gedachten naar mijn voornemens aan het begin van de vakantie. Ik zou een meesterwerk maken, u herinnert zich dat nog, u kocht een staatsbon minder om dat magnum opus te kunnen bekostigen. Ik moet u zeggen: er is nog wat werk aan. Praktische bezwaren wrikten zich tussen droom en daad, zeg maar. Ik diende te reizen om te leren, feestjes en partijen te vermaken met spitse humor en scherpe witz, te schransen en te dansen, bier te drinken en wijn en talloze oesterschelpen leeg te slurpen. Maar het komt goed, op een dag. Denk positief.
               Veel tijd vergde ook mijn niet aflatende, diepe bekommernis om de planeet en haar bewoners, zoals daar in de eerste plaats zijn de wolf en de wilde hamster. De wolf kweekt te veel. Dat is bedreigend nieuws voor geit en schaap. De wilde hamster daarentegen is minder wild dan zijn naam ons wil doen geloven. Hij paart nog minder dan de panda en is daardoor met uitsterven bedreigd. Daarover moeten we ons grote zorgen maken.
               Die tragedie vernam ik op dezelfde dag dat in een woestijn de uitgedroogde lichamen werden gevonden van een moeder en haar kind. Hun zoektocht naar een beter leven spatte uit elkaar op de muur rond het fort van onze rijkdom. We zijn, geloof ik, in de rangorde der prioriteiten de weg een beetje kwijt.

               Uiteindelijk gaan mijn ogen open. De lucht is uitgehuild. Stralen zon vlammen door de grijze wolken. Het wordt vast weer een mooie dag. Voor de spiegel valt mij in dat exact vandaag elf jaar geleden mijn vader doodging, meer dan tachtig jaar een van de vrolijkste jongens op de planeet.
Elke dag ga ik een beetje meer op hem lijken.