Casa di Mauro

Met ongeveer twintig waren we. Spaken glinsterden, truitjes en magen zaten tjokvol energierepen, honingkoek en banaan. Een parfum van spierolie streelde de neuzen. Lichte nevel versluierde de velden, wolken kwamen aan en dreven af, de zon leek nog te lui om de kilte van de ochtend te verdrijven.

De weg zou moeilijk worden, de gids was ervaren. “Het is geen wedstrijd,” lichtte hij toe, “we respecteren de verkeersregels, blijven samen als één groep en op de top van de helling wachten we op elkaar.” Mijn BMI knikte instemmend. Mijn lichaam, ooit een trotse kathedraal, krijgt al jaren niet meer wat het toekomt. Vandaag is het verworden tot een krakende vergaarbak van sloten Duvel, spiraaltorens van slagroom en overdosissen boter, frieten en mayonaise.

Applaus van twee jonge meisjes begeleidde ons vertrek. Een van hen was Mauro. Start- en aankomstplaats waren haar huis: het huis van Mauro. Het is geen gewoon huis. Mauro is ook geen gewoon meisje. Ze werd geboren met het syndroom van Costello. Het komt uiterst zelden voor, dat maakt de dragers ervan uniek. Het gaat ook nooit meer weg, je hebt het en je houdt het. Wij, volmaakten, noemen mensen zoals Mauro mensen met een beperking. Toon mij één mens zonder beperking en ik leid u rechtstreeks naar het paradijs, inclusief een meet and greet met de schepper in persoon. Of in geest, ik weet het ook niet.

‘Casa di Mauro’ was in een vorig leven een hoeve, veel te groot voor zomaar een meisje. Mauro woont daar dan ook niet alleen. Zij woont er samen met andere buitengewone mensen. Iemand heeft het syndroom van Down. Iemand anders weer iets anders.
De oude hofstede is professioneel omgebouwd tot leefboerderij. Het enige wat er moet, is gelukkig zijn. Er mag worden geleefd op eigen tempo.
Soms moeten handen uit de mouwen. De tafel moet gedekt, de vaat gedaan, de kamers netjes gemaakt. Ook de velden rond het erf zijn bewoond. De veestapel bestaat uit een os, een koppel ezels, vijf geiten, een stel varkens, een konijn, een hamster, een cavia, kippen en een poes. De bewoners van het huis voederen hun dieren en geven ze water, ruimen op wat de natuur achteloos neerlegt.
Hun fietsen plaatsen zij in ‘Velo di Mauro’.

Ze zijn het niet maar leven wel als broers en zussen. Ze ruziën om de afstandsbediening, ze eisen een plek in de zetel. Ze lezen in een boek of twisten om de iPad.
Mauro en haar lotgenoten zullen nooit op eigen benen in het leven staan. In dit huis, deze plek onder de zon, is altijd iemand in de buurt die van ze houden kon. Iemand moet zorgen voor wat organisatie, afspraken maken, rekeningen betalen. Iemand moet meeleven. Zorgen voor begint niet om acht uur in de ochtend en stopt ook niet acht uren later. Elke medewerker is een vrijwilliger, ook de bezoldigde.

Ik vond me heel wat toen ik dit logge lijf over pittige Brabantse heuvels sleepte. Een fikse tegenwind blies deze vlaag van zelfgenoegzame ijdelheid gelukkig weer snel de fletse lucht in. Dit was niets, stelde niets voor.
Massa’s mensen doen massa’s dingen. Gewicht van hespen wordt geschat. Er worden pannenkoeken gebakken, liters cava verzet en kilo’s croques gefret. Men quizt en exposeert, speelt gezelschapspelletjes tot diep in de nacht, warmathont en dansathont. Vanuit geïmproviseerde garages worden voor veel te veel geld prullaria verkocht. Men veilt en zingt, snoept, verwent en wandelt. Noem een werkwoord en het wordt gedaan. Buiten beeld, zonder camera. Om een zieke te verzorgen. Een hongerige te spijzen. Een naakte te kleden. Een dakloze te herbergen. Misschien zelfs een gevangene te bezoeken.
In dit land, weet ik uit ervaring, laven de dorstigen zichzelf en begraven we de doden.

Toen we honderd kilometers later weer het erf opdraaiden, stonden dezelfde twee meisjes aan de poort weer in de handen te klappen. We mochten aan tafel de benen ontspannen, de meisjes presenteerden pasta’s van eigen maak. Ooit werd ik in duurdere restaurants met veel minder oprechte vriendelijkheid bediend.

Ik geef toe: enige meligheid is mij niet vreemd. Een liedje van Amy maakt mij weker dan een kwal in een weckpot. De emotie op die plek op dat ogenblik echter was géén slap afkooksel van gratuit sentiment. Het was ontroering. ‘Casa di Mauro’ staat als een huis. Mijn arrogante ‘ik-heb-een-goede-daad-gedaan-vandaag’-gevoel droop beschaamd van me af en verdampte aan mijn voeten. In de opstijgende mist las ik het woord ‘Respect’.

Mijn nieuwjaarswijn koop ik in ‘Cantina di Mauro’.

http://www.casadimauro.be/

Boemerang

Ik was geloof ik acht. De schooldag begon met de catechismusles. We kregen een vragenboekje over het katholieke geloof. De vragen varieerden van niveau gemakkelijk tot niveau onbegrijpelijk, zoals in schoolboeken en geloof gebruikelijk is.
Gemakkelijk: is er méér dan 1 god? Antwoord: neen, er is maar 1 god. Iedereen was nog in koers voor de hoofdprijs. Onbegrijpelijk: hoeveel goddelijke personen zijn er? Antwoord: er zijn drie goddelijke personen te weten god de vader, god de zoon en god de heilige geest.
Wie dát wist en nog begreep ook, maakte flink kans op de jackpot. Mijn vader, zelfverklaard christenmens, citeerde steevast een lezersbrief uit de krant: “Begrijpe wie begrijpe kan.” Men zegt dat vandaag de jeugd het moeilijk heeft.

Eenzelfde verwondering vorig weekend toen plots, als uit het hemelrijk, burgemeester, Kamerlid en partijvoorzitter uit één mond opriepen om komaf te maken met het neersabelen van andersdenkenden. De Drievuldigheid bestaat en huist op het Schoon Verdiep. Op een groot feest wilde het opperwezen graag verschijnen en prediken voor een aanzienlijke schare volgelingen. Geen beter oord daarvoor dan een kabouterpark aan de kustlijn.

“Wij pleiten vandaag voor verbondenheid. Laat het bashen nu eindelijk maar eens ophouden.” De aanhang in het pretpark verstilde, vaandels staakten hun fiere gewapper, een bassend plopperdeplopperdeplop plopte ver voorbij een achtbaan en doofde zuchtend uit.
Men hoorde toch goed? Hier spreekt toch de keizer van het vileine fileren? De koning van de genadeloze pointe? De Lucky Luke die sneller dan zijn schaduw met één dodelijke oneliner de voltallige oppositie neerlegt?

Men begreep het niet. Sprakeloos keek de een naar de ander. De Kracht van Vernedering werkt toch? Is vanaf nu dan niet langer de sos de schuld van alle onheil? Rijdt dan plots niet meer elke Berber in een Mercedes langs de armenwijken om onze kinderen vol drugs te pompen? Schuilt niet in de rugzak van elke moslim een explosief? Is niet langer de werkloze een van ons zweet profiterende luiaard, de ontheemde een crimineel, de bakfietsouder een communist, de redder een mensensmokkelaar?

Verbijstering omarmde het pretpark. Onzekerheid sloop als een slang in de rangen. Veranderen wij plots radicaal het geweer van schouder? Verliezen wij hier niet onze identiteit? Gaan wij verbroederen met de ander? Wat wacht ons nog? Komt morgen Theo naar het werk op pumps, in jarretels en flamingoroze lingerie met bijpassende tutu? Opent de burgemeester volgend jaar zijn bal, soepel swingend in de armen van Kris Peeters op de goedkope disco van ‘Ich bin wie Du’?

Ook ik geloofde in een eerste zwak moment mijn oren niet. Hoe hypocriet, dacht ik. Hoe demagogisch. Een populistisch mirakeltje. Eerst verwijt men de fietser onder de vrachtwagen te sukkelen, de arme zijn armoede, de leerling de les niet te begrijpen, de zieke niet te gaan werken en nu… laat ons lief zijn voor elkaar.
Echter, ik dwaalde. Tijdig zag ik mijn kemel in. Hoe dom had ik gedacht, hoe slecht geluisterd? Ik was een gevangene in de tunnel van mijn vooroordelen. Blinde muren aan weerskanten. Alleen een idioot verandert nooit van mening. Wat als deze wens oprecht was? Wat als het trio het wél goed bedoelde? Wie ben ik, anonieme sterveling op de dool, om die verbindende woorden klakkeloos te onthalen op hoongelach? De allerhoogste wenst toch alleen de ideale wereld voor elks zijner onderdanen in dit Monaco aan de Noordzee?

Dan brengt deze oproep aan ons allen niet alleen een boodschap van vrede, tevens vormt hij ook een mea culpa! Een vergeef mij, ik heb gezondigd maar ben tot inkeer gekomen. Welaan dan! Laat ons onze harten openen. Omhelzen wij dan gracieus en vergevingsgezind het verloren schaap dat de stal heeft weergevonden. Laat ons leren uit deze les en zelf ook wat meer begrip betrachten. Er is weer hoop! Morgen wordt beter dan vandaag!

Laat ons hopen.

Dat de Arcospaarder terugkrijgt wat de bank hem ontstolen heeft.
Dat de minister een begroting in evenwicht presenteert.
Dat de centen van het belastingparadijs mogen stromen naar de staatskas.
Dat we er in de strijd tegen armoede veertig miljoen extra tegenaan knallen en niet afpitsen.
Dat het fort een antwoord biedt aan de ongelukkigen die buiten wanhopig aan haar poorten kloppen.
Dat er vanaf heden geen vijanden meer bestaan, onze vrienden geen schilden dragen.

Misschien draaf ik door. Wellicht hoop ik te veel.
Misschien is het realistischer te vragen aan Sinterklaas dat hij zijn baard afscheert.
Aan imam en rabbijn dat hij samen met ons tijdens de hoogmis de hostie consumeert.
Aan de politicus dat hij doet wat hij beweert.
Aan de boemerang dat hij niet wederkeert.

Kinderspel

Lui en lamlendig lag de gorilla in de hoek van zijn hok, zijn blik een compleet misprijzen. Na vijftien jaren in de Zoo kijk je niet meer op van een of andere soortgenoot die je door het venster staat aan te gapen.
Matadi was zijn naam. De klimtuigen en natuurrotsen in zijn Mensapenvallei lieten hem ijskoud. Zijn territorium was groen en welig, een riviertje kabbelde er gemoedelijk dwars doorheen, het deed hem niets. Hoe fraai zijn domicilie ook werd voorgesteld, hoe liefdevol men hem ook verzorgde, hij wist: mijn thuis is het regenwoud.

Somber filosoferend over dieren in kooien, zette ik me op een bankje. Een luide meisjesstem stremde mijn gemijmer: “Ik vind het gewoon een lelijk woord, transmigrant. Waar komt dat ook vandaan, zelfs?”
Ik schatte haar niet ouder dan zestien. Ze zat met een oudere man op het bankje wat verderop. Toon en volume van hun gesprek dwongen me tot meeluisteren.

“Het is eigenlijk …,” antwoordde de opa geduldig, “denk aan transport, of transfer, of…”, “…transgender zeker?” onderbrak ze. Ze tokkelde driftig op haar telefoon. “Trans: aan gene zijde,” riep ze. “het betekent: aan de andere kant.”
“Dus…”, zei de opa weer, “… wat denk je nu zelf?“
Een schoolmeester, dacht ik opeens. Of hij is een schoolmeester, of hij is het geweest.

“Iemand gaat ergens naartoe? Maar het ís toch een lelijk woord? Het gaat precies over een ding!”
“Ach, het kind moet natuurlijk een naam hebben”, zuchtte de opa. Nu komt een les, dacht ik. Eerst de probleemstelling, dan de uitleg en als er nog tijd is mag ze een oefening maken.

De opa ging door: “Het is een beetje zoals ‘Schipper mag ik overvaren’. Dat speelden wij toen we klein waren. Ken je dat? Aan de ene kant staan allemaal kinderen en die moeten aan de andere kant geraken. In het midden staat iemand om ze tegen te houden. De kinderen zingen: “Schipper mag ik overvaren, ja of nee? Moet ik dan een cent betalen, ja of nee?” Dan zegt de persoon in het midden: “Ja, maar je moet huppelen. Of bruine schoenen dragen. Of hinkelen op één been. En wie dat niet kan, wordt aangetikt, zo simpel is het eigenlijk.”

Ze lachte: “Zo simpel zal het wel niet zijn hé opa. Als je hoort hoeveel daarover te doen is. En als je getikt wordt?”
“In het spelletje”, vertelde de opa, tevreden over zijn heldere metafoor, “worden dat zelf ook tikkers. Maar in onze wereld, tja…”, hij aarzelde even, “…wie men pakt, wordt opgesloten. En dan teruggestuurd naar waar hij vandaan komt.”
“Waarom?” vroeg ze. De verontwaardiging van de jeugd danst er niet omheen.
“Dat hebben we met zijn allen zo afgesproken. Anders komt iedereen naar hier. En dat willen we niet.” Opa kreeg het moeilijk, zag ik. Hij probeerde een grapje: “Ik heb veel meegemaakt in mijn leven,” zei hij, “en veel stomme dingen gedaan. Maar hier was ik niet bij.” Verontschuldigend hief hij zijn handen in de lucht.

Ze rolde met haar ogen. “Ik snap het niet”, zei ze. “Waarom sluiten ze die mensen dan op? Die hebben toch niets misdaan?” Haar naïviteit vertederde me.
“Tja…”, zei hij, traag en bedachtzaam nu, “ze kunnen vragen om in het land te mogen blijven. Maar dat willen die mensen niet want ze willen naar Engeland. Trans migrant, begrijp je? Maar als je dat niet doet, dan ben je eigenlijk onwettig in het land. En dan word je opgesloten.”
“Oh my god, serieus? Maar dat is toch niet logisch? Hoe stom is dat? Dat is toch niet normaal!” De pitbull in de puber liet niet los.

“Kijk, het is natuurlijk ook niet gemakkelijk”, suste de opa. “Hoe zou jij dat oplossen?”
“Ja zeg, opa! Hoe moet ik dat nu weten? Ik snap nog zelfs het hele probleem niet! Wat zou jíj doen?”
“Geen idee”, mompelde de oude man. “Geen flauw idee.”

Gisteren op tv vroeg een presentator precies hetzelfde. “Humaan,” antwoordde de welzijnswerker. “Ik vrees dat er geen oplossing voor dit probleem bestaat,” antwoordde slim een journalist. “Het is moeilijk,” aarzelde de politicus.

Misschien weet Matadi wel wat, dacht ik, maar naar zijn mening vraagt niemand. “En het blijft een lelijk woord!” zei het meisje koppig. “Kunnen ze voor die mensen zelfs niet eens een fatsoenlijke naam bedenken?” Ik zag hoe de aap zich oprichtte, in drie stappen het riviertje overstak, een blad van een boom scheurde en ging zitten op een stronk. Hij lachte.

Feest in de stad

2018-09-01 - Stad Antwerpen - Onze Toren 500 - 089

(afbeelding: copyright stad Antwerpen – Thomas Geuens.)

Het was feest in de stad. Het was koppen lopen op de Grote Markt. Gelukszoekers uit verre streken stonden samengepakt op Oude Koornmarkt en Suikerrui. De Vlayckensgang puilde uit. Bieren stroomden in hectoliters over Blauwmoezelstraat en Maalderijstraat. De beiaard klepperde onstuimig frivole volksliederen. Versteende beelden glunderden, straatstenen dansten. Hier werd geschiedenis gemaakt.

Half in het donker stond fier de feesteling te pronken, wachtend op de glorierijke nieuwe verlichting ter ere van haar vijfhonderdste verjaardag. Elke Sinjoor weet: de enige weg tussen aardkloot en firmament leidt langs de ranke, pronte, ongenaakbare toren van de bisschoppelijke stadskathedraal, de volle 123 meters aan Maria gewijd. De stad had zich genereus getoond: tussen 18 u en 20 u was het eenieder toegestaan het heiligdom gratis te betreden. Deze zaterdagse vooravond hoefde Jezus geen handelaars uit het huis van zijn vader te ranselen.

Het duister viel als fijn stof, licht en onafwendbaar. Kijklustigen kropen dichter bij elkaar. Je kon adems ruiken, lichaamswarmtes voelen. Geliefden verstrengelden handen, onbekenden groetten elkaar, twee ordehandhavers hielden achteloos een oogje in het zeil. Brabo wierp zijn schaduw krijgshaftig tegen de in steigers gehulde gevel van het stadhuis. Klokslag 21 uur schalde over het stadscentrum de snijdende stem van de populaire burgemeester.

U zijt allen welgekomen, zei hij. Vandaag is de stad van iedereen, zei hij. Van heinde en verre komen de mensen in Antwerpen thuis, zei hij. Van kilometers afstand voelt de sterveling, zei hij, dat deze stad een veilige haven biedt, ongeacht je huidskleur of afkomst, je geslacht of seksuele voorkeur. Zelfs, voegde hij er kwansuis en schijnbaar per abuis aan toe, je religie. De avond was mooi genoeg om de burgervader te willen geloven.

Voorwaar, warme woorden. De burgemeester is een wijs man die wikt en weegt alvoor hij spreekt. Mocht er toch een minpuntje worden vernoemd, het zou de onzindelijke Antwerpse ‘ij’ betreffen die ook bij deze erudiete en doorgaans fijnbesnaarde leidsman tot vuile ‘a’ vervelt: Vandoog is de stad zonder twaafel van maa en van aa en van ongs allemool.

Onvergetelijk was het luchtspektakel door theater Tol. Het beeld was van een zeldzame schoonheid, de klank fabuleus, de vondst nooit gezien. Een kraan tilde fietsende en dansende artiesten tot hoog boven de Koekenstad, waar zij hangend aan een reuzenrad elegant rondjes zwierden. Frêle jonkvrouwen zweefden als engelen in de zomerlucht en strooiden glinsterende sprankeltjes hoop als manna uit de hemel. Ave Maria galmde van stadhuis tot kathedraal, de menigte hapte naar adem, sprakeloos, de verlichte toren bloosde feeëriek van trots. Het was een één keer in je leven. De stad was mooi en warm. Zij sloot ons, en wij haar, in de armen. We waren één, Liefde heerste, we bouwden aan de toekomst en we hielden van elkaar.

Nog zwevend en tintelend van dat samenzijn begon ook die zondag zoals elke zondag weer de vogeltjesmarkt. Een bepaalde politieke partij had het een goed idee gevonden een platform te verschaffen aan Geert Wilders, Hoofd Haatpredikerij der Lage Landen. Die gaf gaarne acte de présence. Een massale delegatie van de Antwerpse politie stond de meer-of-minder-Marokkanenman hierin bij. Het dreigingsniveau werd verhoogd, er waren statische ploegen, mobiele ploegen, zichtbare en onzichtbare agenten en een heuse helikopter. Dat volstond om die ene rebel met zijn bordje ‘Antwerpen is van iedereen’, geruisloos te neutraliseren.

De doctorandus in Provocatie en Schoffeerderij met op zijn hoofd een coupe als een softijsje in tegenwind, verklaarde stemadvies te komen geven aan de talrijke in Antwerpen residerende  Nederlanders. De Muzelman vormt een bedreiging, zei hij. We moeten hem weren, hij hoort hier niet thuis, zei hij. Het gaat om het voortbestaan van Antwerpen en Vlaanderen, zei hij, de hordes komen onze vrijheid roven. Zijn kompaan Filip, zelfverklaard volksbevrijder, trad hem gretig bij. Het is hier Antwerpistan, zei hij. Wij zijn in gevaar, zei hij. Wij worden bedreigd, ook u, waarschuwde hij nog de Joodse enclave. Hij riep op om samen te strijden en den vreemde te verjagen. Anke, die Vlaamsche Lorelei opjaren, vervulde haar rol en keek vertederd mee over de schouder van haar koene ridder.

De engelen op de kruin van de majestueuze gotische kerk staakten hun gezangen. Zij sloten beschaamd de ogen, bogen het hoofd en daalden neder ter aarde, hun vleugels zwaar als klei. Gisteren nog Himmelhoch jauchzend, vandaag zum Tode betrübt.

De burgemeester draaide zijn hoofd de andere kant op en zag een bepaalde bevolkingsgroep.

 

Gelukkig nieuwjaar

Liefste iedereen

Aan het begin van ’t nieuwe jaar sta ik hier met mijn briefje klaar.
U zegt: “Pardon, je hebt het mis!” daar het nog maar september is!

Maar toe, herinnert u zich even, dat ik een groot stuk van mijn leven
(al viel me dat wel eens wat  zwaar, ik deed het bijna veertig jaar)

van dag op dag vandaag, met kriebels in de maag
samen met zovele anderen ingrijpend levens ging veranderen.

Ik trok dan fris en enthousiast en vol van goesting naar een klas,
om menig jongeling te verblijden, gekscherend, doch ook kennis te verspreiden.

Ik pompte in een nevenzin nog graag een vleugje wijsheid in,
opdat mijn leerling in het leven de juiste keuzes na zou streven.

Dat wekte afgunst soms en nijd, waardoor er na verloop van tijd
– en tot mijn verregaande spijt – een kloof ontstond, een broederstrijd,

waarin de keuze moest gemaakt: doen we het mild of eerder kwaad?
Is het met hart, of eerder hard? Is er ook grijs of alleen wit/zwart?

Men koos dan liever voor het laatste waarop ik voor die optie paste.
Mijn toekomst lag toen even plat, er dreigde een groot gapend gat.

Dat was een klapper voor de kop, daar zag ik stevig tegenop.
Ik had nog heel wat willen doen tot op de dag van mijn pensioen!

Maar zie, het is nu weer september, en misschien langzaam, maar ik ben er
toch ook stilaan weer doorgeraakt, al proef ik nog een wrange smaak.

De scholen starten weer een jaar, ook ik sta hier met nieuwe plannen klaar.
Om niet nog langer uit te stellen wil ik daarover u vertellen.

De tijd bracht mij opnieuw ambitie om oude dromen die ik weer zie,
alsnog in daden om te zetten: ik wil de taal en haar facetten

in alle vormen exploreren, veelvuldig genres uitproberen,
poëmen schrijven of een brief, artikels, columns, een cursief.

Neem dat ik een verhaal verzin waarin de slaaf het van de meester wint,
een Jood een Arabier bemint, een vluchteling een toekomst vindt.

Of stel ik schrijf ooit nog een boek, met een prinses die naar haar kikker zoekt,
een vis die vasteland ontmoet, een god die blind geloof opdoekt.

Dus: ik wil gulzig zijn naar boeken, voor zinnen juiste woorden zoeken
en rijmpjes maken, flinterdun, volgens de regelen van de kunst,

verwonderd blijven, zonder zorgen kijken naar de dag van morgen,
vrank en vrij de wereld in, nooit nog iets doen tegen mijn zin!

Tot slot wil ik ook u nog wensen (enfin, toch aan de meeste mensen)
Dat u in alles wat u doet, voldoening vindt, plezier ontmoet.

Voilà, c’est çà, hier eindigt mijn tirade. Tot slot gun ik u altegader
helder, oprecht en zonneklaar, een heel gelukkig gloednieuw jaar!

Uw kapoen Erik, 1 september 2018.