Komaan Komaan

               De waarheid komt uit een kindermond, zei mijn grootmoeder altijd. Dan wezen wij treiterig naar onze vader: ‘Hij heeft de ganse dag op de zetel gelegen, hij is vast dronken geweest,’ en dan hij: ‘Een ganse nacht gewerkt, slavenarbeid,’ waarop zij: ‘Jaja, de waarheid komt uit een kindermond.’

               Vele waarheden uit kindermonden in de film C’mon C’mon van Mike Mills. Een reizende reporter (Joaquin Phoenix) houdt willekeurig gekozen minderjarigen een microfoon voor de lippen en stelt ze vragen als Hoe zie jij de toekomst, Over welke superkracht zou je graag beschikken of Als jij je ouders was, wat zou je dan je kinderen willen meegeven? Dat levert een boel buitengewoon intelligente en interessante antwoorden op, u zou het met uw kroost ook een keertje moeten proberen, dichter komen vinger en pols niet bij elkaar.

               Voor de replieken kijkt u best zelf. Laat mij u intussen verklappen dat er geen domme antwoorden worden gegeven, geen op school voorgekauwde ideale meningen, de jongeren spreken onbevangen met open hart. Achter de façade van opzichtig gecoiffeerde kapsels, zeven oorpiercings en de tatoeage van een rat op de buik is de jongere van vandaag even bang en onzeker voor de toekomst als wij destijds. Enfin, laat ik voor mezelf spreken. Zelfs hun idealen zijn dezelfde, ook vandaag willen jonge mensen Vrede en Liefde en daarbij meteen ook Honger en Oorlog de wereld uit. Dat onze dromen ook hun dromen zijn, houdt meteen ook in dat wij er zelf niet in zijn geslaagd ze waar te maken. De vinger op een pijnlijke wonde.
               Al sluiten we voor die waarheid graag de ogen. ‘Volwassenen denken altijd dat zij het beter weten’, zegt ergens in de film een meisje. Zuchtte een mevrouw bij het buitengaan: ‘Dat is toch ook zo, volwassenen weten het ook beter.’ Dat valt niet te zien aan de warboel die onze generatie van de wereld heeft gemaakt.     Stellen de jongeren in de film genuanceerd en helder pertinente vragen, de volwassenen maken er intussen wel een zootje van.

               Het leven van Jesse (Woody Norman), een jongen van negen, is een warboel. Zijn vader gaat gebukt onder striemende vlagen van paranoia, hij is geen anker waar een kind zijn bootje aan bindt. Zijn moeder, verscheurd door de keuze tussen de liefdes van haar leven, loopt wanhopig haar eega achterna. Niet echt verrassend dat de eenzame Jesse zich voor het slapengaan een alter ego bij elkaar fantaseert, hij waant zich dan een kind in een weeshuis en verzint verhalen die hij in bed aan mama wil vertellen. Negen jaar slechts en, zo weten wij, beschadigd voor het leven.

               De reporter, tevens Jesses oom, neemt de jongen mee op reportage. Zelf is hij een weifelende, gekwetste, eenzame man, Johnny heet hij, a common name, een gewone man. Zoals dat in relaties van liefde en hechting pleegt te gaan, lopen oom en neefje terwijl ze aan elkaar proberen te wennen een hobbelig parcours. Zij moeten leren praten met elkaar en luisteren, elkaars gevoelens respecteren, elkaars signalen lezen, u weet hoe het is, een intieme relatie is meer dan een boeket en opwindende lingerie voor Valentijn. Soms wordt het pijnlijk, als de oom zijn neefje weer naar zijn mama wil sturen, ‘geen tijd’, ‘ik kan dit niet’, soms ontwapenend, ‘roepen is ok, op de grond stampen is ok, boos zijn is ok. Bij mij mag jij dat.’

               Aan het eind interviewt Jesse zichzelf: ‘In het leven gebeurt nooit wat je hoopt of verwacht. Altijd gebeuren er dingen waar je nooit van had gedacht dat zoiets ook maar kon. Het enige wat jij dan kan zeggen is: ‘Komaan, Komaan!’.
               Bij het buitengaan voelde mijn maag als een loden bal, iets drukte achter mijn ogen, een zucht ontvluchtte mijn ziel. De oude mannenstem in mijn hoofd fluisterde: ‘En het houdt nooit op, lieve jongen. Ook al hoop je steeds weer van wel.’
               Het komt tenslotte toch allemaal wel goed, vraagt u. Ach, goed is een relatief begrip. De vader gaat in therapie en vindt rust, mama blij. Opgetogen belt ze haar jongen: ‘Morgen kom ik je halen.’ Moeder en kind herenigd, zo willen we dat toch graag, niet? Ikzelf verteerde het als een bedorven maaltijd. Oom en kind hadden elkaar gevonden, aangeraakt, een vorm ontdekt van, welja, een beetje Vrede en een beetje Liefde.

               In bed draaide en woelde ik een ganse nacht, toen het licht in de kamer viel had ik nauwelijks een oog dichtgedaan. Ik trok de deken over mijn hoofd en dook opnieuw in het donker.
               Toen zei een kindermond: ‘Komaan, jongen. Komaan.’
               Ik heb geluisterd.

Een vaarwel

               Het is op maandagavond. En het zou fijn zijn als jij er ook bij kon zijn. Dat zou hij zeker ook gevonden hebben.
               Vooraan de kist, de bloemen, de kransen. Geen wierook hier, geen kruizen, geen plaasteren gezichten die op droefenis staan. Hier geen god, geen gedoe. Hier wordt eer betoond aan de mens zoals hij was toen hij nog leefde, naar wat er daarna komt hebben wij te raden.

               De ruimte, de omvang van een sportzaal, zoemt als een theater voor de voorstelling.
               Vanwaar je zit kan je de gezichten op de eerste rij niet zien. Dat hoeft ook niet, je weet hoe het is. De plaatsen vooraan in de zaal zijn deze avond niet de beste. Laten we hopen dat wie daar zit de warmte voelt van de ruim duizend ogen die in hun ruggen prikken.
               Als je iedereen bij elkaar optelt die erbij was toen je moeder ging, je vader en je broers, dan nog kom je niet tot de helft van de aanwezigen hier. Hoe meer mensen bij je afscheid, hoe meer je betekende tijdens je leven, zeggen ze. Zou dat kloppen? Deze man heeft dan vast een steen of twee verlegd, links een dam opgetrokken of rechts een dijk gebouwd.
               Je maakt je geen illusies, bij jou zal het heel wat minder zijn. Je troost jezelf, niet de kwantiteit is het belangrijkst. Wie later liever niet voor jou uit zijn luie zetel komt, blijft er maar lekker zitten. Een gedachte voor je notitieboekje.

               De zonen nemen het woord. Verrassend rustig, hun stemmen onder controle, mooie woorden. Je stelt je de trots voor van de man in de kist. Hij heeft het goed gedaan, dat zeggen zij, dat willen ze laten weten. Of je het goed deed, weet je toch pas achteraf, als het voorbij is.
               In een flits zie je daar je eigen zoon en dochter, bedremmeld, bedroefd, hun best doend voor hun papa. Je tast naar je zakdoek. Misschien laten ze die kelk toch maar beter aan zich voorbijgaan. Of wat je ook kan doen, je doet het zelf. Schrijf een script, kies foto’s en muziek, maak er een podcast van. Regisseur van je eigen afscheid, er woont ook een narcist in je.
               De broer is een vat vol anekdotes. Hij worstelt met de microfoon, zet dapper door, het is het laatste wat hij nog voor zijn broer kan doen. Ach, je broers en zussen. Je hele leven kennen ze. Ze waren erbij, aten aan dezelfde tafel, sliepen in dezelfde kamer, speelden in dezelfde tuin. Jouw leven, hun leven. Toch voelden ze niet wat jij voelde, beleefden niet hoe jij het hebt beleefd. Deze broer schildert een kleurrijk portret, een grapje erbij, legt stukjes bij de puzzel van de man waarvan jij slechts een stukje hebt gekend.
               Ook de mensen van het werk hebben mooie woorden voorbereid: teamspeler, toewijding, inzet. Vertrouwen en Respect, tweemaal met hoofdletter. Ze roemen de goedlachse collega, de richtinggevende directeur. Je laat je gedachten even dwalen naar je eigen collega’s, je wuift ze meteen weer weg. Ze horen hier niet. Ze zijn een ander verhaal dat er hier helemaal niet toe doet.
               Na de mannen van de voetbal – hun kapitein!, is het slotwoord voor de geliefde. Pijn, zegt Van Dale, is lichamelijk lijden. Die omschrijving komt nog niet in de buurt van de breinaald in het hart, dat laaiende hellevuur vanbinnen, het missen, de onmacht, het verzet, en de onmogelijkheid om al die heftigheid in woorden te vangen. Pijn staat in het woordenboek, maar ook weer niet.

               Je mag achteraf mee in het achterzaaltje nog een laatste keer klinken. Voor de gelegenheid kies je Trippel Karmeliet, je zag het hem ook weleens drinken. Santé, zeg je, een keer, twee, drie, welaan dan, vier. Zo deden jullie het ook toen jullie op stap waren. Avonden zonder stiltes waarop elke keer weer jullie turbulente levens passeerden. Jullie draaiden er niet omheen, elk zijn gedacht en santé, voor wie is de volgende? In het diepst van het glas trokken jullie dan steevast hetzelfde besluit: wij weten het ook allemaal niet maar we hebben ons wel geamuseerd. Bedankt maat en dit moeten we nog doen.
               Net als je een vijfde glas overweegt, maant iemand je om mee de erehaag te vormen. Nooit eerder zag je drinkende mensen zo spontaan de gesprekken doven. Stilte als achtergrondmuziek. Een tokkelende gitaar, een kist glijdt in een auto. Zacht valt de achterklep in het slot. Handen gaan op elkaar. Het donker van de nacht slokt twee rode lichtjes op. Uiteindelijk rest niets nog dan het zwart.
               Het is tijd. Alles is gezegd.