Een dag in september

Het was de eerste dag van september, een dag die me wellicht bijblijft tot ik zelf herinnering word. Het is avond. Ik zit naast het bed van mijn vader. De kamer op de palliatieve eenheid moet nog koelen, de zon is al onder maar gloeit nog na.
“Het is ok,” zeg ik, “ik ben er, je mag gaan.” Soms ben ik in het diepst van mijn gedachten echt een god.
Er komt geen wederwoord meer. Enkel het tergende tikken van de secondewijzer op de ronde klok herinnert monotoon aan het verglijden van de tijd.

In normale omstandigheden begroet ik op deze dag mijn gezellen voor het nieuwe schooljaar, ook altijd een moment waaraan enige spanning voorafgaat. Hoeveel groter werden de kleintjes tijdens de voorbije vakantie? Wie is er weg, wie gebleven? Hoe reageert het nieuwe vlees in de kuip? De eerste dagen besnuffelen ze elkaar, als puppy’s. Wie bijt, wie is speels, wie aanhankelijk? Ze wegen hun leerkrachten, wat kan bij wie? Het korps intussen worstelt en discussieert zich voorbij dikke dossiers, verzamelt attesten, stort zich in bruuske hectiek na een luie zonnige zomer.
Ik koester een zelfbedachte theorie.
“Het echte leren gebeurt tijdens die twee maanden vakantie. Er is dan tijd om alles wat er het voorbije jaar werd ingeramd, een plek te geven in de ladenkast van het brein. Wat nog nodig is, komt in de eerste schuif. Het overbodige wordt ergens achter in een kast gepropt die nooit meer opengaat.”
Het gebeurt in die dagen wel vaker dat collega’s wat meewarig op mijn denkbeelden neerkijken.

Mijn vader beweerde steevast dat hij elk schooljaar eindigde als eerste van de klas, maar niet de kansen kreeg om langer school te lopen. Mijn moeder trouwens ook. In het donker van onze grote slaapkamer fluisterden wij wel eens dat de klasjes in die tijd wel heel klein geweest moeten zijn. Hoe ging dat toen, school, in een wereld die er nog veel slechter aan toe was dan vandaag? Het waren jaren van overleven, een meedogenloze harde hand en een diepgeworteld geloof in autoritaire leiders. Een vader was niet een gids maar een generaal die dweepte met woorden als gezag, respect en verantwoordelijkheid, begrippen die vandaag meer belegen smaken dan een vier jaar oude brokkelkaas van Gouda.

Excuus, dat laatste neem ik terug.
Men slaat ze nog om de oren van wie jonger is dan achttien. Wij, die bevrijde, bandeloze generatie klaplopers uit de jaren zestig en zeventig, pruttelen en zeuren ons de tanden uit de bek, rollen kibbelend over de sociale media en besmeuren elkaar met gezegden waarvoor de gemiddelde scholier een woensdagmiddag mag nablijven. Wat op de speelplaats pesten of schelden heet, wordt later vrije meningsuiting. Dan mag het. Voor de jongere klinkt alsmaar luider de roep naar de harde aanpak van vroeger.
Ik vroeg het die avond aan mijn vader: “Werd je daar nu een beter mens door?”
We lieten die vraag onbeantwoord, elk verwikkeld in ons eigen gevecht.

Woorden wekken, voorbeelden strekken.
Compassie voel ik voor de adolescenten die volgende week onze goed geventileerde klaslokalen zullen vullen. Afgelopen maanden mochten ze niets. Geen festivals, geen feesten, geen bijeenkomsten, niet uitgaan. Ondertussen pruilden de zogenaamd volwassenen als kleuters. Ouders en familie protesteerden opstandig, verwierpen elke autoriteit, contesteerden de opgelegde maatregelen, legden ze soms klakkeloos naast zich neer. Wie anders dacht, werd zonder de kleinste morzel respect publiekelijk geschoffeerd. Verantwoordelijken tot op de allerhoogste niveaus schuwden elke rekenschap, wij volgen ook maar adviezen, of godbetert, haben es nicht gewusst.  
En zij, ze zagen vanuit hun kamers een zomer van dromen langs het raam voorbijvliegen.

Nu wachten hen batterijen extra orders, verordeningen, richtlijnen en regels. Mondmaskerade, kleurencodes, ontsmetten en ventileren. Van het ene kot naar het ander.
Alle scholen moéten open, zegt Ben, er is geen alternatief. Nog meer leerstof missen kost ons onze plek op de OESO-ranking, daar mag wat volksgezondheid voor in de weegschaal. Soms denk ik, kunnen we niet een keer een sinus of een tangens skippen? Het oude Egypte laten voor wat het was? De onvoltooid toekomende voorwaardelijke wijs in het Frans stiekem negeren? De begrippen eb en vloed leggen ze ons wel uit tijdens het journaal.

De speelse pups zullen aandacht eisen.
Iemand zal prutsen aan de pijltjes op deuren en muren. Een ander zal tijdens een saaie les het elastiek van het masker van wie voor hem zit, vrolijk tegen de oren laten kletsen. Een derde vanachter de monddoek een vulgariteit roepen. Een fles ontsmettingsgel leegspuiten op een jas.  Sommigen zullen hun masker vergeten, of kwijtspelen. Soms opzettelijk, uit schaamte, omdat terwijl klasgenoten hun gelaat tooien met de meest blitse prints, zij daar zitten met een door oma zelfgemaakt bloemetjesmotief voor een mond vol tanden.

Ik duim voor ze.
Dat ze leerkrachten mogen ontmoeten die naar hun verzuchtingen luisteren. Hun onbegrip begrijpen. Hun kritiek respecteren. Tijd maken voor ze, sterk genoeg in de schoenen staan om ze door dit moeilijke en ingewikkelde jaar te loodsen.
Gidsen.

De avond is ongemak

Enkele jaren geleden. Het letsel moest nog litteken worden. Maar ook je wonden likken gaat na een tijdje zurig smaken. Het heelt nauwelijks en intussen tikt de klok gestaag verder, tik, tik, tik, tot hij stilvalt. Wanneer dat gebeurt, weet je niet, je kan de tijd die je rest maar beter vullen met dingen waar je hoopt plezier aan te beleven. Wie ophoudt met dromen houdt op te leven, en een mens is nooit te oud om te leren, zegt men. Dus schreef ik in voor een cursus, Creatief Schrijven heette die veelbelovend. Een van de eerste opdrachten luidde: ‘Stel, je oefeningen uit dit cursusjaar worden gepubliceerd en de uitgever vraagt jou de flaptekst te schrijven van deze bundel.’
Dit leverde ik in:

Dit doosje Pralines bevat taalsnoepjes in een rijke verscheidenheid van vorm, kleur en smaak. De vulling is een melange van joligheid en weemoed, op smaak gebracht met een shot cynische humor of een snuif tederheid, geglaceerd in een laagje optimistisch geloof. Een hemelse chocola die je gehemelte masseert.
Deze Pralines verteren licht. Proef de liefde en ambacht waarmee ze zijn bereid. Laat ze smelten op de tong, snoepje na snoepje. Bij voorkeur te degusteren tussen avondmaal en slapengaan. Een voorsmaakje voor een gelukzalige nacht.

Ver over de top, ik weet het. Deze vlag dekt helemaal de lading niet. Maar uitgevers moeten liegen, niemand koopt een boek waarvan de kaft de waar misprijst:

Pralines maken is een kunst die vakmanschap vereist, talent en passie, gaven die niet elke amateur zijn toebedeeld. Hoe fraai ook de wikkel eromheen, deze Pralines smaken als een smakeloze, kleverige mengelmoes van plat cynisme en melig optimisme, bereid door een souschef die dringend op zoek moet naar een meester. Wie ze wil consumeren, houd best de Rennie in aanslag. Deze Pralines liggen immers zwaar op de maag, verteren slecht en gunnen u geen seconde slaap.

Met een frons tussen de wenkbrauwen overliep ik dan ook de lofspraak op de omslag van ‘De avond is ongemak’, een boek van Marieke Lucas Rijneveld. ‘Doet pijn’, ‘zeldzaam debuut’, ‘verstikkend’, ‘komt met een mokerslag binnen en dreunt nog tijden na’, ‘doet denken aan Jan Wolkers’, ’heeft me verpletterd’, ‘excelleert in de fantasie’, ‘dichterlijke taal’, ‘hallucinerend debuut’, ‘wervelend’, ‘adembenemend’. De uitsmijter: ‘Rijneveld wordt geen hele grote. Ze is het al’.

Zoveel jubel schept argwaan. Al te vaak liet ik verkooptrucs van de publiciteitsafdeling het saldo op mijn bankkaart kelderen. Maar tegelijk wilde ik wat er stond heel graag geloven. Ik was razend nieuwsgierig, het boek haalde zelfs de shortlist van de prestigieuze International Booker Prize. Margaret Atwood staat op de erelijst, William Golding ook, Kingsley Amis, Nadine Gordimer, Salman Rushdie. Dus ik ruilde vijftien euro van mijn pensioen in voor 270 pagina’s van belofte. En de koe bij de horens: ik adviseer u om hetzelfde te doen.
Niets op de flap is onwaar. Nog tijdens het lezen dacht ik: als het uit is, begin ik opnieuw. Nagenoeg elke pagina schenkt je een beeld, een bedenking, een detail waarbij je even stil wil blijven staan. Meteen al op pagina één, je voelt en ruikt de vettige uierzalf, “… het rook naar gaargestoofd uierboord, dat in dikke sneden besprenkeld met zout en peper weleens in een pan met bouillon op het fornuis stond en waar ik van gruwelde, net als van de stinkende zalf op mijn huid.” Daar zit je dan, in die afgelegen boerderij ergens in Holland, met dat smeersel en die dikke moedervingers op je gezicht. Welkom in dit nieuwe universum.

Lang verhaal kort: Jas, de vertelster, verzoekt god of die niet eerder haar broer Matthies bij zich wil roepen dan Dieuwertje, haar konijn. God, zoals we hem kennen, aanhoort haar bede. Het boek verhaalt hoe vader, moeder, broer en zussen elk op hun manier verdwalen in verdriet. Het gezin rafelt uit elkaar als een oude stofdoek, draadje na draadje. Van dit wonden likken raak je niet een twee drie af. Lijden krijgt klank, geur, beeld en een wrange smaak. Pijnlijk, zeker. Verstikkend, absoluut. Een mokerslag, helemaal. Dreunt na, yep. Niet alleen de avond is ongemak. Dat is het lezen van dit boek ook. Kunst raakt waar het pijn doet.

Marieke Rijneveld is negenentwintig. Ze voegde Lucas toe aan haar naam, omdat ze niet helemaal zeker is of ze wel in het juiste lichaam woont. Ze twijfelt, over gender en veel andere dingen, denkende mensen kennen weinig zekerheden. Wat zeker is: een koe heeft vier magen. En wat even zeker is: ‘De avond is ongemak’ is een schitterend boek.

Hoogmoed (C-kronieken 10)

Avondklok. Samenscholingsverbod. Sociale lockdown.
De stad versmacht onder de geladen stilte van een kerkhof. Ratten kruipen uit riolen, lichtekooi, dronkaard, hoerenloper moeten weer in hun kot. Granaten ontploffen achter de neergelaten blinden. Het lijkt een oorlog waarin jij de vijand bent.
De omgang is bits en grimmig. Iedereen ontevreden. Je ziet geen glimlach meer in straat of zaak, geen kuiltjes in de wangen, geen sensuele lippen. Slechts half dichtgeknepen ogen die argwanend controleren of ook jij je aan de regels houdt. Je laatste hand gaf je, tja, wanneer? Je herinnert je geen knuffel meer, laat staan een zoen. Je volgt kruiperig wetten die je gisteren nog voor ondenkbaar hield, en waarvan je je vandaag angstig afvraagt of ze ooit weer weg zullen gaan. 

Je bent kwaad, maar je weet niet op wie.
Niet op het virus, hoe stom zou dat zijn? Trouwens, mocht je zelf virus zijn, je zou het niet anders hebben aangepakt. Missie geslaagd, helemaal zoals destijds besproken tijdens de internationale top met de Grote Vijf in Viranië.
“Het is de mens, dat verwaande dier”, had Griep gezegd.
“Zelfverklaard orgelpunt der schepping”, antwoordde Sars.
“Hij vermenigvuldigt zich onophoudelijk, neemt alsmaar meer ruimte in, sjoemelt met de wereld, houdt enkel rekening met zichzelf”, mopperde HIV verslagen.
“Maar hij vindt wel overal een antwoord op”, reageerde Ebola somber.
“Denkt hij,” onderbrak Covid kordaat. “Laat hem. Zijn ego is zijn zwakke plek. Niet enkel de soort zwelgt in ijdelheid, dat doet ook ieder van hen. Laat hem maar geloven in zijn onkwetsbaarheid. Hoe meer eigenwaan, hoe minder waakzaam. Ze zullen ons minachten, ons bestaan ontkennen, denken dat we vanzelf wel weer weg zullen waaien. Zij dwalen.”
De strategie was even helder als eenvoudig. Startsein voor de aanval op een doordeweekse markt, ergens in het Oosten.
“Dat wint tijd. In het Westen maalt men niet om ellende op een ander continent. Zolang er brood en spelen zijn en de beurzen juichen, mag de rest van de wereld in de koudste oceanen ten onder gaan. De reiziger vliegt elke microbe onachtzaam en gewillig de wereld rond. Minuscuul zullen we zijn, onzichtbaar voor het blote oog, maar talrijk en altijd en overal, achteloos tussen de volkeren zweven en immer alert. Infiltreren gaat eenvoudig doch efficiënt. Niet langer dat vermoeiende gedoe met seks zoals met HIV destijds, niet moeilijk doen.”
Nee, was jij een virus, je had het niet beter bedacht.

Je zou je kunnen opwinden over de kapiteins op het zwalpende schip.
Onze roergangers slagen er slechts moeizaam in een overtuigend plan te bedenken, een remedie waarin je kan geloven. Maar wat zou het? Zij behoren net als jij tot hetzelfde mensdom. Beperkt in talent, in snelheid afgetroefd, gebonden aan wetten van economie en ethiek, wanhopig op zoek naar, godbetert, draagvlak, en eeuwig bezorgd om persoonlijke carrière. Hoe zou je zelf zijn? Zou jij het beter doen? Op een dag raakt ook hun toorts opgebrand en komen weer andere verlichte geesten in de plaats. Als motten cirkelen wij dan weer rond die nieuwe, felle gloed. Ook dat zal, zoals alle dingen, tijdelijk zijn. Alras worden zij op hun beurt voorwerp van spot, rottend ongenoegen, venijnig verwijt en boertig gebagger op Twitter.

Natuurlijk kan je je ergeren aan je lotgenoten.
Er zijn er genoeg die je gramschap verdienen. De politicus die met vrienden roekeloos barbecuet in de tuin, feest in den vreemde of danst op een dakterras. De jogger of wielertoerist die zich in je ademzone wringt, vergezeld van  penetrante zweetgeur en bijhorende druppels. De suffende shopper die de dikke markeringen op grond en uitstalraam weigert te begrijpen, het onderscheid niet kent tussen links en rechts. De vrouw met de monddoek onder kin of neus. Het heethoofd dat de beschermlap weigert om te binden. De wijsneus die pretendeert beter te weten, alsof hij het is die zich tureluurs blokte op de cursussen Virusleer en Studie der Pandemische Remedies. De kneus met de altijd weerkerende vragen: “Als ik een masker moet bij fietsen en touwspringen, mag ik dan steppen en hinkelen zonder? Daarover zeggen ze niets.” Doodmoe word je daarvan. Op televisie geeft de professor toelichting, als een juf voor de kleuterklas. Je wil ook niet voor de zoveelste keer je energie verspelen aan de burgemeester wiens stad in lichterlaaie staat. “Dat ze ginds maar uitkijken, daar gaat het morgen helemaal fout”, wijst hij. De slaafse journalist wijst mee.

Het heeft geen zin.
We zitten allemaal in dezelfde schuit.
Het is niemands schuld, of die van iedereen. Het is niet kwaadheid die je kribbig maakt. Het is onmacht, radeloosheid.
Het besef dat niet langer jij, superieure mens, meester bent over de schepping. Dat er dingen gebeuren waarover geen van ons ook maar de geringste controle heeft, al zijn we met bijna acht miljard. Het ego van de homo sapiens is midscheeps geraakt. We zijn niet langer onaantastbaar.
Wat ons pijn doet, is de les in nederigheid.