Een klein Gallisch dorpje

Vliegende pluisjes

Queen B. heeft meer volgers op Instagram dan ik maar mijn aanhang focust begrijpelijkerwijs veel meer op inhoud. Op voorleesavonden pols ik al eens naar wat er leeft onder mensen die zelf hun boterhammen moeten smeren en ’s avonds de afwas doen.

“Soms vind ik het wel mooi, maar tegelijk word ik er ook altijd zo triest van. Waarom schrijf je niet eens een keer iets vrolijks?” vroeg me gisterenavond iemand in zaal De Vrede in Berchem. Een man van ongeveer veertig, een lookalike van Charles Michel. Ik dacht nog even aan een culinair kwatrijn dat ik wel grappig vond, maar het konijn moest daarvoor in stukken gehakt en nu we worden overspoeld door een Vegetarische Golf, liet ik dat maar zo.
Op het grote scherm achter me projecteerde ik wat beelden uit het nieuws van de voorbije week.

We zijn het alweer bijna vergeten maar onlangs stonden we in lange rijen aan te schuiven om nieuwe bestuurders te kiezen voor onze gemeentes, lijdzaam als communisten bij de slager. Her en der wil het maar niet lukken om een bestuur bijeen te scharrelen. Men breekt woorden, wet messen en plant die in ruggen. Verraad en gekonkel zijn de ordewoorden van de dag.
Elders schrikt men van het beschavingsniveau van de medemens. Men vergeet dat het volk de leiders krijgt die het verdient. Voor misselijkmakende memes over zwarte kinderen geeft de kiezer je de sjerp. De bestuurders van het land halen naar gewoonte de schouders op. Die dingen gebeuren.
Van ons wil men graag de vingerafdruk. Zo gaat dit land om met haar burgers. Stem op mij, vertrouw mij, al vertrouw ik u niet. Geef mij uw vinger en ik neem uw hand. De klepel der Veiligheid hamert zwaar tegen de kelk van de klok.
Op de antiekmarkt in Tongeren verkoopt men nazikerstballen.

De gezagsdragers van de allerrijkste landen dineren met Arabische prinsen die journalisten in stukken laten snijden. Wie bedenkt die dingen zelfs? Ons land zal reageren met een krachtig signaal. Misschien. We overwegen om aan dat barbaarse regime geen wapens meer te verkopen. Nèh! Dat zal ze leren! Helden zijn wij.
In Donalds Own Country krijgen opposanten een pijpbom in de bus. Een pijp-bom. #Metoo verbiedt me te onthullen welke connotaties dát woord oproept. Maar u begrijpt mij, great minds think alike. Donald zelf weet van niets, ik geloof hem. Het is de rode draad in zijn beleid.

In het voetbal verkoopt men wedstrijden en circuleert zwart geld. Die hadden we niet zien komen. Ik wil het niet weten. Ik ben altijd al de laatste die ergens van weet, iedereen wist blijkbaar alles al. Alleen niet waar het stopt. Hoe ver vraten de wormen zich in de appel? Een journalist stelde het zo: “Welke club zal de eerste zijn om een ethische code te hanteren? Wanneer wordt iemand een Gallisch dorpje tussen de Romeinen?” Voetbalethiek, een grapje op de scheurkalender. Maar wel mooi gezegd, daar was ik dan weer een beetje jaloers op.

Geschuifel van stoelen, geroezemoes, Charles Michel leek niet tevreden. Deze beelden boden niet onmiddellijk de verhoopte vrolijkheid.

“Kijk,” zei ik. Ik toonde een beeld.
“Kijk, en volg aandachtig. Het pluisje van de paardenbloem maakt zich los van de stengel en begint een lange reis. Een vlucht van misschien wel achthonderd kilometer, dat is van hier tot Berlijn. Dat is een wonder. Dat doet het allemaal op eigen kracht, in een soort luchtbel die zich laat drijven op de wind. Het brengt zaadjes naar hun bestemming. Zie hoe het dartelt als een fee, hoe het gewichtloos en bijna doorzichtig danst op een hemelsblauwe vloer. Rust even mee op een distel, geniet van de warmte van de zon, het is lente of misschien hoogzomer. Van hoog genoeg, dat hoeft niet hóóg te zijn, zien we kinderen spelen met water, geliefden elkaar beminnen in het gras, oude mannen petanquen of nippen aan een schnaps. We zien mensen lachen.
Wij, Pluizen, zijn doof voor het gebrul van drilboren, motoren, grasmaaiers of bladblazers. Hier maken we ons ongenaakbaar voor wantoestanden en tekorten uit de wereld van de mensen. Op onze vlucht geen achterbaks gekonkel, geen pijpbommen, geen chocomousse.
We zijn hier vrij, hebben niets nodig. Geen mensen. Geen dingen. Er is alleen de symfonie van de wiegende wind om op te zweven. De schoonheid van het bestaan.”

“Maar,” zei de veertiger, “het is herfst, bijna winter. Er zijn helemaal geen paardenbloempluisjes. En wij kunnen toch zélf ook nooit paardenbloempluisjes worden!”

“In míjn Gallisch dorpje wel,” zei ik.

Een ABC

De hoogmis van de democratie is weer gevierd, tijd voor een borrel. Wat blijft bij van deze gemeenteraadsverkiezingen? We ontkurkten samen met Anna Lyste, opiniërend hoofdredactrice bij De Schrijverij, en pittig flesje Peper Wodka en vroegen haar spontaan te associëren bij enkele min of meer klakkeloos geïmproviseerde woordjes.

Beeld van de dag:

“Van Quickenborne. Ongetwijfeld. Hij wou jong en swingend lijken en hopte en botste als een springbal. “Dit is Kortrijk, dit is Kortrijk!” schreeuwde hij. Ik mag hopen voor Kortrijk van niet. Dat was geen gezicht”

Blauw

“Thé Lau draait zich om in zijn graf. Bart Tommelein had het niet begrepen. Het nummer gaat over een man die op een dronken nacht tot inzicht komt en bont en beurs op zijn sokken terugsloft naar zijn madame. Misschien toch profetische woorden.”

Clichés

“de winnaars: De kiezer heeft gesproken/altijd gelijk/een signaal gegeven. Ik dank onze kiezers voor het vertrouwen.
de verliezers: Het is niet verstandig om nu al uitspraken te doen. We gaan de uitslag analyseren/ons beraden/het signaal van de kiezer oppikken. De anderen zijn aan zet. Op andere plekken hebben we gewonnen.”

Drama Queen

“Accurater is: ‘Drama King’. De drama queen is meestal een man, getuige dit fragment uit een debat bij Ivan:

  • Bart: Ik heb heel wat slagen onder de gordel moeten incasseren.
  • John: Gij moet zwijgen over slagen onder de gordel, gij.
  • Wouter: In onze partij vinden wij slaan onder de gordel een slag onder de gordel.
  • Tom: Zeg Ivan, en ik? Ik mag nooit eens onder een gordel slaan.”

Emomoment

“Jinnih Beels had op meer gehoopt. Speechte zonder fiches en uit het hart en daar kwamen zelfs traantjes bij. Zo schoon!”

Grap (beste)

“Achter de rug van de journalist die zich voor je huis afvraagt of je er bent, zwaaien naar de camera. Hilarisch!”

Grap (foutste)

“Jullie zijn mijn schild én mijn vrienden.” Toevallige oneliners zijn fictie in de politiek, elk woord is gewikt en gewogen. Het kwade bagatelliseren met een grap is slim maar niet onschuldig. Doe maar jongens, de beuk erin, vooruit maar lui, zet hem op!”

Gebaar

“Eendrachtig de rechterarm strekken en wijs- en middenvinger spreiden in een V-teken. De Kracht van de Verpakking. En het werkt.”

Megafoon

“Kerstcadeau voor Matthias De Clerq. Jezelf op verkiezingsavond tot burgemeester benoemen is het ideale recept om iedereen tegen je te krijgen. Dat leek heel erg op solliciteren voor een baan die je absoluut niet wilt.”

Muppets

“Twee reuzen uit de journalistiek elke avond bij Ivan aan tafel, spijtig genoeg niet op een balkonnetje. Dat had een hoog Waldorf en Statler-gehalte en het mag gezegd: Ivan vertolkte een uitstekende Kermit.”

Onze Mensen

“Annelies Beck vroeg aan Filip Dewinter: U migreerde van Brugge naar Antwerpen. Wanneer mag iemand zich ‘Antwerpenaar’ noemen?
“Mevrouw, ik spreek met een Antwerps accent en ken na 38 jaar alle straatnamen, ik geloof wel dat ik flink ingeburgerd ben.”

Praktijktoets: Anna Lyste, politiek hoofdredactrice De Schrijverij

PLUS MIN
Heeft duidelijk hoorbaar Antwerps accent.

Woont in een randgemeente

 

 

Geboren in Limburg.

Kan noch van haar gemeente, noch van de stad alle straatnamen noemen.

Geen fan van Antwerp.

Geen interesse in de Giants

Lievelingslied: “Waar in ’t bronsgroen eikenhout ’t nachtegaaltje zingt”

Citaat: “Antwerpen is niet de mooiste stad van het land, wél de grootste parking. Alles staat er altijd stil, behalve de bouw.” (sic)

 

Slogan

Leven van liefde en Jinnih”, nu al de winnaar van mei 2019.”

Verhuis

“De ene verhuis is de andere niet.

  • Kris Peeters, van Puurs naar Antwerpen: een absolute no go.
  • Zuhal Demir, van Antwerpen naar Genk: close but no cigar.
  • Tom Van Grieken, van Mortsel naar Schoten: een must do, dé move van het jaar: 3267 voorkeurstemmen, alstublieft! Gastvrij Schoten! Migranten, op naar het Peerdsbos, zou ik zeggen.“

Viswinkel

“Straatjargon voor drugskot op de Turnhoutsebaan. Inwijkelingen denken daar achteloos ingrediënten voor fruits de mer te gaan kopen, maar de schepenen weten héél goed wat men er bedoelt met ‘verse kaviaar’.”

Winnaar

Everyone ’s a winner, baby, that’s the truth. Hot Chocolate heeft altijd gelijk. En het klopt nog ook, behalve voor de sossen natuurlijk.”

Wolf

“De warmste schapenvacht gaat deze keer naar de Verzoener. Na de jaren van Vernedering steekt de verzoener de hand uit. De Kracht van de Verleiding.”

Zorg

“Geen zorg. De toekomst wordt sowieso beter”.

Mevrouw Lyste, bedankt voor deze toelichting. En ook voor de fles.

 

 

Leeg

“Heb jij dat soms ook,” vroeg ze, “dat je vanbinnen helemaal leeg bent? Dat het lijkt of je niks meer kan voelen?”
Ach kind, op mijn leeftijd, dacht ik. Maar ik zweeg. Ik probeer het aantal overbodige antwoorden op één dag tot een minimum te beperken. We zaten aan een kleine ronde tafel in café Robinson, een bruine kroeg aan de Oudevaartplaats met zicht op de Stadsschouwburg. Een oude man en een oude vrouw bedienen er traag de klanten. Aan de muren ingekaderde cartoons uit Gazet van Antwerpen en posters over de Red Star Line. Ze dronk een slokje van haar roséwijn.

“Ik wou bijna mijn telefoon kapot smijten!” zei ze. Die had nochtans niet gezoemd of gerinkeld. Ik begreep haar. De voorstelling zat nog als lijm gekleefd onder onze huid. Niet elke opvoering verdraagt champagne achteraf.
We waren gaan kijken naar ‘Malcolm X’ in het Toneelhuis. Malcolm X was in de jaren zestig een omstreden activist in de burgerrechtenbeweging voor zwarten en niet vies van een portie geweld. Uiteindelijk zou hij op zijn veertigste worden vermoord door medestanders. Een revolutie eet haar kinderen op.

Op het podium wees een vijftiental Afrikaanse mensen met gestrekte vingers naar het publiek. De grootste, kaal, twee meter hoog, twee meter breed en twee meter diep, snauwde ons toe: “Jullie zijn uitschot! Lafaards! Profiteurs! De vorige eeuw plunderde de hoer Europa ons continent en vandaag doet ze dat nog altijd! Jullie koning Leopold II verminkte en vermoordde onze mannen en verkrachtte onze vrouwen. Vandaag zwoegen onze kinderen voor een hongerloon in kobaltmijnen en creperen ze in ellende voor jullie sjieke smartphones! Hun bloed druppelt uit jullie tekstende duimen! Doe maar niet of jullie dat niet weten, Bourla! Jullie weten dat allemaal heel goed!
Dachten jullie nu echt dat vanavond deze zwartjes voor jullie een paar kunstjes zouden komen opvoeren? Vergeet het! Die dagen zijn voorbij! WIJ hebben de micro! Nu zijn WIJ hier de baas! Jullie gaan luisteren naar ONS! SHUT UP! I – SAID  – SHUT – UP!!!
Als een giftig gas vulde een oorverdovende stilte de zaal. De vrouw centraal op het podium gaf ons haar middenvinger.

ZAP! POW! BAM! In our face! Acteurs en actrices schopten ons een geweten en ze hielden zich niet in. Ze raakten daar waar het pijn deed. Een slag in de onderbuik met een moker. Vlijmscherpe messen in je lijf: “Wat is jouw probleem met dit stukje textiel op mijn hoofd? Waar bemoei jij je mee? Wie denk jij wel dat je bent? Waarom vráág je niet aan mij waarom ik mij kleed zoals ik mij kleed?”
Hier huilde de pijn van de besneden vrouw. De schreeuw van de gegeselde, tot in het diepst van zijn ziel vernederde en verhandelde slaaf. Een oerkreet van wanhoop en gebalde woede steeg op uit een vertrapt werelddeel en overspoelde een savanne van fluwelen zetels.
Ook was er muziek. Dat was nodig, want zoals een bokser tussen twee rondes moest je af en toe recupereren: “9/11, New York. 11 maart 2004, Madrid. Londen in 2005. Charlie Hebdo. Stade de France en Bataclan, Parijs. Brussel, 22 maart. Waar komt dat vandaan? ” The chickens come home to roost.
Het ging verbazend goed vooruit. Als bij een kerkdienst in Alabama stond aan het einde iedereen recht, een vuist gebald. Wij, helaas, dansten klunzig als blanken. Voorbij de woede geraakten acteurs en publiek, zwart en wit, Afrika en de hoer, alsnog verenigd. Al geloof ik niet dat onze zonden werden vergeten en vergeven.

“Op jouw leeftijd” antwoordde ik, “hoor je geen leegte te voelen, integendeel. Maar af en toe overkomt het iedereen wel eens, denk ik.” Zij moet nog eenentwintig worden, een jonge vrouw vol dromen over later. Ze durft het beest dat Leven heet nog recht in de ogen te kijken. “Het moeilijkste is de puberteit en die heb ik al gehad”, zei ze sterk. “Helemaal”, knikte ik. Op welk moment in mijn leven veranderde mijn spreken in zwijgen, vroeg ik me af.

Ik probeerde de boel wat te verluchten: “Zondag verkiezingen.”
“Juist,” knikte ze. “Waar gaat het eigenlijk over?”
Toen ik wilde vertellen over circulatieplannen, huurprijzen en een windmolen die eventueel vijftien meter te dicht bij een woonwijk zou worden geplaatst, voelde ik hoe de lijm van Malcolm X mijn lippen aan elkaar klitte.

Ik wenkte de oude vrouw achter de bar. “Voor mij nog een Duvel,” zei ik, “jij nog wat?” “Neen, dank je,” antwoordde het meisje, “ik heb genoeg gehad vanavond, ik zit eigenlijk al vol.”

Eenhoorns

Eenhoorn gedicht

Je ziet het vaak in detectives. Twee rechercheurs aan een tafel. Aan de andere kant de verdachte en een zwijgende advocaat. “Waar was u op dag zus en zo tussen zo laat en zo laat?” Antwoord: “Dat weet ik niet meer, dat is zo lang geleden.” Logisch, vinden wij hier in Huize Happy. Er is zoveel om te vergeten.
Maar ik weet wél nog precies waar ik was op 7 oktober 1977 in de namiddag. Dat was een vrijdag. U bestond misschien nog niet. Ik dus wel. Ik herinner me nog het koude buislamplicht, de tafels geschikt als een u, de donderstem en barse blik van mijnheer De Graef. Die les veranderde mijn leven. Enfin, nuance, heeft iets gedáán. Het ging over ‘Eenhoorn’, een gedicht van Jotie T’ Hooft.

De jonge dichter uit Oudenaarde had zich de vorige dag de aders vol heroïne gespoten. Dat had hij niet overleefd. De leerkracht was een emotioneel man. Hij liet ons delen in zijn verdriet. Hij treurde zowel om het heengaan van een jonge mens, als om het veel te vroeg verscheiden van een talentrijk en beloftevol dichter.

De wereld van de dichtkunst was tot op die dag voor mij even mysterieus en ontoegankelijk als het slipje van Debbie Harry. Mijn poëtische ervaringen beperkten zich tot de verzen van ‘Zeven anjers, zeven rozen, ‘Zo mooi, zo blond en zo alleen’ en ‘Pappie loop toch niet zo snel’. In mijn eindwerk van het middelbaar het jaar voordien recenseerde ik nog ‘Malle Babbe’. Een gedicht was een enigma, geheimtaal voor intellectuelen die moest worden gedecodeerd.

De heer De Graef leerde ons lezen. Dat de dichter als een eenhoorn, sierlijk maar doelloos, door de wouden van het leven dwaalde. Dat die wouden een schepping waren van een heer die wij niet kenden. Hij heeft geen naam, geen gezicht, geen handen of stem. Dat ‘bladeren’ hier twee bladeren was: voedsel voor wie het lust, een nietigheidje in de wind.
En dat de dichter dood wou. Hij smeekte zijn heer: lok mij naar u toe, ik wil mijn kruisweg gaan, struikelend over naald en vlam. Neem mij, nu, voor ik word als al die andere domme stumperds die bij leven al uitdoven. Dat stond daar allemaal, in wat een prachtige verzen! Die dag openbaarde zich een nieuwe wereld.

Wat ik die avond deed, weet ik niet meer precies. Wellicht bedelde ik thuis mijn zakgeld bij elkaar om dat in café Spike weer onmiddellijk te verbrassen. Daar draaide men nog platen van vinyl, op drieëndertig toeren. Bad Company, Supertramp, Bob Dylan, The Rolling Stones. Lyrics kende ik nauwelijks maar als ik genoeg gedronken had, zong ik schijnbaar in mezelf verzonken volledige teksten mee, verfrommeld achter mijn pint. Die kostte 16 BEF, vandaag veertig eurocent. Aanstellerij hoeft niet duur te zijn. Achter een dichte mist van Zwarte Afghaan of Rode Libanon vond je de wc. Ik raakte wel eens secondhand stoned.

Waarschijnlijk leegden mijn maatje Filip en ik net als altijd onze beurzen en glazen, onderwijl eindeloos filosoferend over de leegheid van het zijn, het onnut van het bestaan, de zeepbel waarin we moesten leven. No Future klopte aan de deur.
Wij zwoeren: wij spelen dit spel niet mee, ons krijgen ze niet. Niet wij. Tot het einde van onze dagen zouden wij, gehuld in groene parka’s onze haren lang blijven dragen. Voor ons geen legerdienst, geen maatpak, geen klotejob van negen tot vijf. Eenhoorns zouden wij zijn, onaantastbaar en tijdloos. Mythisch. Sierlijk zouden wij dwalen door het woud der schepping, onderweg meegraaiend wat ons beliefde. In de slotzin van mijn ‘Malle Babbe’ stond nog zwart op wit: “Ik wil niet doodgaan, hoogstens sterven.” I hope I die before I get old, die dagen.

Filip hield zijn woord gestand, ik niet. Ik vond een vrouw, een kind, een doel om voor te leven. Maar gisteren dacht ik even, waar is mijn beste vriend?
Net als Jotie T’Hooft stierf mijn drinkebroer, mijn gabber, mijn maatje, op zes oktober, vandaag acht jaar geleden. Ook hij vond in de bladeren van dit woud geen voedsel. Chronisch dorstig als een eend, leidden zijn stapstenen hem van kroeg naar kroeg. De lichtlans op zijn voorhoofd verdronk in veelvuldige glazen verschalend bier. De heldendood van de dichter werd het niet.

Een blad in de wind.

Vlieg!
Zweef!
En dans.