Thuis heb ik nog een ansichtkaart
Een hoopje jongens bij elkaar
een zakje chips, een glaasje fris
Vol verwachting voor de buis
De grote show van Willem Ruis
Want dat had moeder zo beslist
Wat waren we onschuldig toen. Met open mond gaapten we naar de jongleurs en danseressen op hoge hakken. Mijn favoriet was de buikspreker, een keurige man met op zijn arm een houten pop die kon praten. Niet echt natuurlijk, dieren praatten toen nog wel maar poppen konden dat nog niet. De man legde de pop woorden in de mond. Dat beseften zelfs wij, en wij geloofden nog in Sinterklaas.
Buikspreker is een ietwat misleidende benaming voor iemand die liever niet het achterste van zijn tong laat zien. Dat doet de pop in zijn plaats. Die mag vrank en grofgebekt, zonder blad voor de mond zeggen wat hij wil. Hij is maar een pop. Ons ging het vooral om de man. Hield hij de lippen stijf, dan gingen de duimen in de hoogte, zag je zijn mond bewegen, dan wezen ze omlaag. Romeinse keizers waren wij, slechts gekleed in ondergoed van wit katoen.
Wat toen nog grof gevonden werd, ligt intussen lichtjaren verwijderd van de What-the-Fucks en Fucking Fuck-yous waarmee men je vandaag om de oren slaat. Wij hielden ons ver van elke verwijzing naar enig geslachtsorgaan (M/V). Enkel mijn vader veroorloofde zich weleens in beschonken toestand een brallerig Kust Mijn Kloten. Vaders mochten dat, zonen niet. Romeinse keizers in witte onderbroekjes waren ook maar platte seuten.
Poppen kunnen niet alleen niet zelf praten, ook zelf denken doen ze niet. Ook buikspreekpoppen niet. Wat uit de buik komt, is zelden overdacht. Een buik voelt wat en laat dat merken. Als mijn buik van zich laat horen, wil hij van twee dingen één: of er moet iets in, of er moet iets uit. Ingewikkelder dan dat hoeft voor hem niet. Toch lag hij de afgelopen dagen met zichzelf in de knoop. Met dat arrest, u weet wel.
In de jaren van de lange haren, de witte onderbroek ontgroeid en baard in de keel, had ik de barricaden beklommen. Mijn waarheid van de daken geschreeuwd. Gewapend met leuzen van kwikzilver en slogans van klatergoud door de hoofdstad gemarcheerd. Enkel en alleen vanuit mijn buik had ik me een mening gevormd en die luidkeels hebben geventileerd, zonder te veel kennis van de feiten. Later op de avond zou ik dan, u gelooft me vast, overlopend van zelfgenoegzaamheid mezelf op een biertje hebben getrakteerd.
Maar nu, vandaag?
Het zullen de jaren zijn.
Ik ben milder geworden. Bedachtzamer. Gelouterd door het leven. Ik weet nu dingen die ik toen niet wist. Dat je naar hetzelfde punt kan kijken door een andere bril. Een bouwvakker ziet een ander huis dan de bewoners. De cel voelt voor de gevangene anders dan voor de cipier. De prostituee bekijkt haar klant vanuit een ander perspectief dan zijn echtgenote. Tenminste, dat denk ik zomaar. Ik ken gevangene noch cipier en voor zover ik weet ook geen prostituee. Dat moet u maar gewoon van me aannemen. Eén bouwvakker ken ik, maar die denkt geloof ik niet zoveel. Zijn naam noem ik niet, ik hoef niet zo nodig te scoren op You Tube of TikTok. Zonder likes is het leven al ingewikkeld genoeg.
De voorbije week luisterde ik dus voornamelijk naar mijn buik. Hij gromde: ‘Ergens (waar?) gaat iets (wat?) fout (hoe?)’. Hij benoemde niets. Dat doen buiken niet. Zij voelen alleen maar. Dat toetsen zij niet af aan verifieerbare gegevens, want ook dat kunnen buiken niet. Buiken volgen emoties. Mijn buik rommelde, gromde, boerde, volgevreten van de idee dat justitie twee maten en gewichten hanteert, dat alles allemaal zo vreselijk fout en onrechtvaardig is, al vriendjespolitiek, favoritisme, bedrog. Dat en nog veel meer schoot als bliksems in een onweer door mijn hoofd.
Daar kwamen ze precies op de plek waar ze hoorden te zijn. In mijn hoofd rusten de gedachten. In mijn hoofd, zegt vriend Raymond, valt alles op zijn plaats. Alles wordt er eenvoudig, het is er prettig toeven. Het is daar waar de Rede woont. Het Gezond Verstand dat zegt dat ook de rechtspraak in dit land aan regels en wetten is gebonden. Dat recht wordt gesproken op basis van afspraken die vooraf door de wetgever in dikke boeken werden gebeiteld en waarop niet zomaar lukraak kan worden teruggekomen. Dat daarin ook strafmaten zijn bepaald en argumenten om die te ondersteunen. Dat er daarenboven instanties bestaan die erop toezien dat die wetten worden nageleefd, in eer en geweten.
Daarom, zegt mijn hoofd, geloof ik dat recht gesproken is.
Mijn buik echter blijft op zijn honger zitten.