Zou een heel klein beetje afscheid

               Ik had vannacht een kwade droom.

               Ik zat opgesloten in een barbaarse gevangenis die was uitgehouwen in een rots, een warrige doolhof van gangen, middeleeuws donker, slechts zuinig verlicht door enkele brandende fakkels die spookachtige schaduwen wierpen in mijn cel waar op de grond enkel wat naar lijken meurend stro lag waarin het krioelde van de ratten.
               Zestien jaar zat ik daar al, precies een tiende van de mij toebedeelde strafmaat. Honderdzestig jaar ondergrondse dwangarbeid was de op een na zwaarste straf die de rechter in dit land volgens het strafwetboek mocht uitspreken. Officieel heette mijn misdrijf ‘Anti-Bestuurlijk Verzet en Weerspannigheid tegen het Regime’. Zelf vond ik mij eerder het slachtoffer van een pervers totalitair systeem.

               In mijn droom leven we in dictatoriale tijden.
               Geheel naar eigen willekeur zwaait het Opperste Gerecht te pas en onpas met de zwaarste straf: de dood. Door de kogel, ophanging, verbranding of het hoofd afgehakt door een willekeurige burger. Die laatste wordt door het lot aangeduid en dient zichzelf als uitverkoren te beschouwen. Het onthoofden van een subversief element is een door de Overheid verleende gunst, een kans om het land te zuiveren van elke vorm van weerbarstigheid. Met een houthakkersbijl de nek te klieven van een muitzieke opstandeling dient als een opperste dienst aan de Natie te worden beschouwd. Wie aan die eer verzaakt, verzet zich per definitie tegen het Hof en bij uitbreiding tegen de absolute onfeilbaarheid van de Staat.

               Ik ben niet als held geboren en zal het ook nooit worden. Ik vind het woord heldendom een uiterst accurate term. Toen het lot dus precies mij uitkoos om een staatsvijandig landgenoot een kopje kleiner te maken, voelde ik mij niet vereerd maar integendeel zelf voor het blok gezet. De veroordeelde was een jongen van zestien wiens enige misdaad erin bestond gespot te hebben met het nationale vaandel. In een dronken bui had hij de leeuw op de vlag, het symbool van Het Rijk, boudweg pussy genoemd. Die respectloze vrijpostigheid zou hij betalen met zijn leven.
               Ik scharrelde wat spullen bij elkaar, propte die in mijn plunjezak en vluchtte als een dief in de nacht. Lang duurde mijn escapade niet. Twee straten later werd ik gevangen door de verblindende lichtbundel van een van de schijnwerpers die vanop de daken alles capteerden wat zich na de avondklok nog buitenshuis bewoog. De stad bij nacht leek op een Duits strafkamp tijdens de tweede wereldoorlog.

               Ik wist mijn lot bezegeld. Op desertie staat Doodstraf door Verdrinking. Desondanks verleende de rechter mij alsnog clementie. Voor mij pleitte mijn ronduit uitstekende beheersing van de zwemkunst. Het Hof achtte de kans dat ik me onder water alsnog als een Houdini uit de touwen zou bevrijden niet denkbeeldig. In onderhavig geval zou ik mijn geluk kunnen beproeven op het grondgebied aan de andere oever, in Vrijland, waar alle dagen de zon gratis scheen, mensen vrank en vrij spirituele grassen rookten en de meisjes vrijpostig en losbandig waren.
               De rechter liet me dus het leven, zij het niet zonder voorwaarden. Het land kreunde onder een prangend probleem. De gehele bevolking morde en verdorde door een nijpend tekort aan kunst en schoonheid. Onder de ontelbare terechtgestelden bevonden zich voornamelijk dansers, muzikanten, schilders, schrijvers, acteurs. Een totalitaire staat heeft per definitie immers een ingewikkelde verhouding met eigenzinnige geesten. Door het elimineren van elke vorm van speelse creativiteit groeide onder de bevolking een niet te stillen honger naar beeldrijke geschiedenissen en sprookjesachtige verhalen.

               Aldus vermeldt het vonnis:

               ‘Bij deze veroordeelt Het Hof genaamde instelling De Schrijverij ertoe op dagelijkse basis ten minste een fragment of sequentie ener fictieve vertelling te verzinnen, uitmondend in de vorm van een novelle of roman, ter ondersteuning van de Natie in al haar Glorie en ter plezier ende vermaak zijner onderdanen.’
               Na deze uitspraak schoot ik zwetend wakker.

               ‘Het is maar een droom,’ zegt u, ‘dromen zijn bedrog.’
               ‘Dat mag dan wel zo zijn, deze heeft er toch flink ingehakt,’ antwoord ik dan. ‘Een verwittigd man is er twee waard.’
               Daarom, mijn lieve lezers en lezeressen, het zekere voor het onzekere. Dit stukje is voor enige tijd het laatste dat De Sprekershoek u kan bieden. Een Autoriteit veel hoger dan de mijne heeft het zo beslist.
               Ik dien de komende maanden verhalen te verzinnen die door mama’s en papa’s bij valavond zullen worden voorgedragen aan hun kroost, die kinderen op hun beurt zullen lezen voor hun indommelende ouders, zelf te zwak geworden om nog een laatste bladzijde om te slaan. Verhalen die zullen doen lachen en wenen, tot nadenken stemmen en naar adem happen. Verhalen die u tot aan het einde van uw dagen zullen heugen.
               Iemand moet het doen.

               Intussen, lieve lezers en lezeressen, drink, vecht, huil, zing, lach en bewonder.
               Laat het werken maar even.
               Prettige vakantie.

AI Eitje

               De vraag duikt op als ik de kip in de oven schuif. Terwijl ik de sla spoel, droogzwier en in sliertjes hak, er een versnipperd sjalotje aan toevoeg en alles kruid met een geut slaolie, peper en Sel Rose d’ Himalaya, blijft hij zeuren in mijn hoofd.
               Ik snijd de gele en groene paprika in kleine blokjes en bedenk dat we wél weten dat Neil Armstrong de eerste mens was die ooit op de maan wandelde en ook dat die andere Armstrong, Lance, zeven keer de Ronde van Frankrijk won en dan weer verloor, dat had ook nog nooit iemand hem voorgedaan. Maar wie zou de eerste persoon zijn geweest die ooit een kip heeft gebraden boven een vuur? Ook een Armstrong? Dát weten we dan weer niet.

               Ik snijd de tomaten in fijne plakjes, meng ook daar sjalot, bieslook, olie en kruiden bij en zet de glazen kom naast de sla in de koelkast. Ik bel mijn zoon. Hij is duizend keer slimmer dan zijn vader, hij weet echt over heel veel dingen heel veel. Maar dat van die kip, neen, dat antwoord blijft hij schuldig.
               Terwijl de wortels en erwtjes uitlekken in een vergiet snijd ik wat komkommer en rode biet in dunne schijfjes. Vervolgens stuur ik een bulkmail naar vrienden en kennissen. Sommigen reageren helemaal niet, anderen vragen bezorgd of ik niet beter wat uit de zon zou blijven, een onverlaat suggereert een afspraak met een neuroloog. Niemand echter die me kan vertellen wie de braadkip heeft bedacht.

               Doch ik wil weten. Het verleden kennen om het heden beter te begrijpen. Bij de medemens vind ik geen antwoord. God aanspreken wil ik niet. Hij schijnt dan wel alles te weten over alles, antwoorden doet hij nooit. En eerlijk gezegd, onze verhouding is ook niet zo best. Rest me nog het wonder van de technologie.
               Grote ontgoocheling bij dokter Google. Hij begint ontwijkend over kip Marengo. Dagelijkse kost, niet meteen relevant voor mijn onderzoek. Als tweede suggestie verwijst hij naar Annekekookt.nl waar ik instructies kan vinden hoe een kip te braden. Overbodige informatie, in mijn eigenste oven ligt een beboterde kip geduldig een krokant bruin jasje te kweken.

               In deze moderne tijden bestaat naar men zegt voor elk probleem een oplossing. Dus ik maak een account aan bij ChatGPT. Gehoorzaam voer ik naam in, paswoord en mailadres. Geen baby komt vandaag nog zomaar ter wereld. Vooraf dienen eerst persoonsgegevens ingevoerd, een paswoord aangemaakt en ingelogd. En cookies geaccepteerd.
               Het lukt. Ik heb nu officieel verbinding met Artificiële Intelligentie. Het voelt alsof er een ruimtemannetje in mijn laptop is komen wonen. Nieuwsgierig stel ik meteen een eerste vraag. Prompt tikken onzichtbare vingers lange zinnen op mijn scherm: ‘… Het exacte moment waarop iemand voor het eerst op het idee kwam om kip te braden, is moeilijk vast te stellen, …het gebruik van vuur voor het bereiden van voedsel gaat terug naar de prehistorie… Het is redelijk aan te nemen dat zodra de mens geleidelijk leerde hoe het vuur te controleren en te gebruiken voor het koken, het braden van kip een van de vele manieren was waarop kip werd bereid…’
               Veel blabla. ‘Redenen om aan te nemen’ vind ik weinig accuraat. Het zij zo. Ik begrijp het. Zelfs voor mijn generatie behoort de prehistorie tot een ver en schimmig verleden.

               Misschien weet de Alwetende op mijn tweede vraag wél een afdoend antwoord: ‘Wat was er het eerst, de kip of het ei?’
               Opnieuw hoef ik niet te wachten: ‘… Dit dilemma is eigenlijk een vraag over de oorsprong van soorten en de evolutie…. In dit geval zou de kip zijn geëvolueerd uit een voorouderlijke vogelsoort door genetische mutatie en natuurlijke selectie. Dus in deze context zou het ei er eerder zijn geweest dan de moderne kip … Dus de eerste kip zou zijn geboren uit een ei dat werd gelegd door een vogel die geen volledig ontwikkelde kip was, maar eerder een voorouder ervan.’
              
Enfin! Het ei dus! Prachtig toch, die wetenschap? Onze soort staat finaal op het punt alle mysteriën van het leven te ontsluieren. Dit is het moment. Ik moét ze gewoon stellen, de vraag der vragen, voor u, voor mij, voor iedereen.
               ‘AI, waarom leven wij?’ tik ik met verkrampte vingers.
               Weer groeien terstond letters uit tot woorden die zinnen worden. Hongerig glijden mijn ogen over een complexe uiteenzetting, voorbij sleutelbegrippen als religie, filosofie, wetenschap. Helaas, de pointe is teleurstellend: ‘… De vraag naar de reden van ons bestaan blijft een onderwerp van discussie en reflectie dat door de geschiedenis heen verschillende antwoorden heeft voortgebracht.’
               Ook AI weet het niet.
               Ik ga maar even kijken of mijn kip al gaar is.

Waarom ik niet van juni houd

               Er zijn mensen die niet van maandag houden. Dat zijn Boomtown Rats, wat dat verder ook moge betekenen. Voor mij is dat anders. Maandag, dat is blauw en wit. Maandag wasdag, alles rein en zuiver. Een nieuwe week, een nieuw begin, een nieuwe kans.

               Ik heb het dan weer niet met juni.
               Juni kondigt zich aan als een prachtig gedicht van dertig verzen. Prelude voor de zomer. De zon heeft de kilte nu echt voorgoed uit het land verjaagd. De truien liggen op het hoogste schap, de nagels van de tenen worden lila gelakt, elegante voeten schuiven in lichte sandaaltjes. Het is juni, het wordt zomer.

               Het is alles schijn.
               Juni is de maand van het slechte karma. Juni is de appel van Sneeuwwitje. Glanzend, verleidelijk, giftig. Natuurlijk zingen de vogels in de bomen hun hoogste lied. Natuurlijk laten we de auto makkelijker in de garage staan en grijpen we naar de fiets. Natuurlijk nippen nu ten elven al de gepensioneerden op de terrassen aan hun eerste Tripel van de dag.
               Maar wat hebben wij daaraan, u en ik, als wij aan onze bureaus onze uren kloppen? Wat hebben wij aan lonkende vijvers als het zwemmen wordt verboden? Wat hebben onze kinderen aan het mooie weer als zij in hun kamers wistjedatjes instuderen, in hun hoofden rammen om het de volgende dag weer uit te braken en voorgoed te vergeten? Dat januari louwmaand is en februari sprokkelmaand, april grasmaand en augustus oogst. Wist u dat nog? Dat een ooievaarsnest een ton kan wegen, hebt u dat onthouden? Dat bromrund een ander woord voor jak is, dat dat beest uitsluitend kruiden eet en daardoor drollen legt met een aangenaam geparfumeerd aroma? Kent u nog het onderscheid tussen een puntlipneushoorn en een breedlip? Nooit geleerd, zegt u? Vergeten, dat zeg ik. Onthoud nu maar voor eens en altijd: de puntlip is de zwarte en de breedlip de witte.
               Ook hun leerkrachten zijn niet blij. Prachtige dagen, ja, maar zie ons hier, gewapend met twee rode balpennen en een derde als reserve, onder de luifel op ons terras, voor ons stapels en stapels slordig gekribbelde papieren, uitpuilend van foute antwoorden op nochtans de eenvoudigste vragen. En we hadden het allemaal nog wel zo goed uitgelegd, met hand en tand en handen en voeten, parels voor de zwijnen zijn het, ach, de jeugd van tegenwoordig, komt het ooit nog goed met de wereld? Je zou van minder aan de witte wijn geraken.

               Er is één troost. Na deze maand volgt vakantie. Menige vrouw plaatst zich als de boze stiefmoeder uit het sprookje voor de spiegel:
               ‘Spiegeltje, Spiegeltje aan de wand, kan ik deze jurk nog aan op het strand?’ Vorig jaar nog maar gekocht, een koopje, echt, zonde om te laten liggen. Twee keer gedragen slechts, bewonderende blikken mee geoogst, maar vandaag voelt hij op de heup toch een tikje krap. Te warm gewassen misschien? Vier weken kleine yoghurtjes zonder suiker en gedaan met snoepen op het werk, dan kan hij misschien toch nog, in het verre Zuiden waar niemand ons kent.
               Hun mannen, ooit de liefde van hun leven, kennen minder schaamte. Dat bonte Hawaïhemd met korte mouwen dat zo lekker ruim zat vorig jaar en het jaar ervoor en het jaar daarvoor maskeert het uitdijende middel nog altijd prima. Uit de mode? Alles komt altijd terug. Deze jongen blijft helemaal niet steken in de tijd, hij is integendeel de nieuwste mode ver vooruit.

               Juni.
               De maand waarin het allemaal beter lijkt te zijn dan het in werkelijkheid is.
               De maand van duizend vragen en moeilijke antwoorden en een rapport aan het einde.
               De maand van afscheid van de vriendjes uit je klas, je school, je jeugd misschien.
               De maand waarin je ene broer jarig zou zijn geweest, mocht hij nog aan verjaren doen. Hij was iets ouder dan jij nu bent toen hij daarmee ophield.
               De maand waarin je andere broer een diepe slaap inging en er niet meer uitkwam.

               Was het al maar juli. Dan laten we alles los.

Als de buiken spreken

             Thuis heb ik nog een ansichtkaart
               Een hoopje jongens bij elkaar
               een zakje chips, een glaasje fris
               Vol verwachting voor de buis
               De grote show van Willem Ruis
               Want dat had moeder zo beslist

              Wat waren we onschuldig toen. Met open mond gaapten we naar de jongleurs en danseressen op hoge hakken. Mijn favoriet was de buikspreker, een keurige man met op zijn arm een houten pop die kon praten. Niet echt natuurlijk, dieren praatten toen nog wel maar poppen konden dat nog niet. De man legde de pop woorden in de mond. Dat beseften zelfs wij, en wij geloofden nog in Sinterklaas.
               Buikspreker is een ietwat misleidende benaming voor iemand die liever niet het achterste van zijn tong laat zien. Dat doet de pop in zijn plaats. Die mag vrank en grofgebekt, zonder blad voor de mond zeggen wat hij wil. Hij is maar een pop. Ons ging het vooral om de man. Hield hij de lippen stijf, dan gingen de duimen in de hoogte, zag je zijn mond bewegen, dan wezen ze omlaag. Romeinse keizers waren wij, slechts gekleed in ondergoed van wit katoen.
               Wat toen nog grof gevonden werd, ligt intussen lichtjaren verwijderd van de What-the-Fucks en Fucking Fuck-yous waarmee men je vandaag om de oren slaat. Wij hielden ons ver van elke verwijzing naar enig geslachtsorgaan (M/V). Enkel mijn vader veroorloofde zich weleens in beschonken toestand een brallerig Kust Mijn Kloten. Vaders mochten dat, zonen niet. Romeinse keizers in witte onderbroekjes waren ook maar platte seuten.

               Poppen kunnen niet alleen niet zelf praten, ook zelf denken doen ze niet. Ook buikspreekpoppen niet. Wat uit de buik komt, is zelden overdacht. Een buik voelt wat en laat dat merken. Als mijn buik van zich laat horen, wil hij van twee dingen één: of er moet iets in, of er moet iets uit. Ingewikkelder dan dat hoeft voor hem niet. Toch lag hij de afgelopen dagen met zichzelf in de knoop. Met dat arrest, u weet wel.
               In de jaren van de lange haren, de witte onderbroek ontgroeid en baard in de keel, had ik de barricaden beklommen. Mijn waarheid van de daken geschreeuwd. Gewapend met leuzen van kwikzilver en slogans van klatergoud door de hoofdstad gemarcheerd. Enkel en alleen vanuit mijn buik had ik me een mening gevormd en die luidkeels hebben geventileerd, zonder te veel kennis van de feiten. Later op de avond zou ik dan, u gelooft me vast, overlopend van zelfgenoegzaamheid mezelf op een biertje hebben getrakteerd.
               Maar nu, vandaag?

               Het zullen de jaren zijn.
               Ik ben milder geworden. Bedachtzamer. Gelouterd door het leven. Ik weet nu dingen die ik toen niet wist. Dat je naar hetzelfde punt kan kijken door een andere bril. Een bouwvakker ziet een ander huis dan de bewoners. De cel voelt voor de gevangene anders dan voor de cipier. De prostituee bekijkt haar klant vanuit een ander perspectief dan zijn echtgenote. Tenminste, dat denk ik zomaar. Ik ken gevangene noch cipier en voor zover ik weet ook geen prostituee. Dat moet u maar gewoon van me aannemen. Eén bouwvakker ken ik, maar die denkt geloof ik niet zoveel. Zijn naam noem ik niet, ik hoef niet zo nodig te scoren op You Tube of TikTok. Zonder likes is het leven al ingewikkeld genoeg.

               De voorbije week luisterde ik dus voornamelijk naar mijn buik. Hij gromde: ‘Ergens (waar?) gaat iets (wat?) fout (hoe?)’. Hij benoemde niets. Dat doen buiken niet. Zij voelen alleen maar. Dat toetsen zij niet af aan verifieerbare gegevens, want ook dat kunnen buiken niet. Buiken volgen emoties. Mijn buik rommelde, gromde, boerde, volgevreten van de idee dat justitie twee maten en gewichten hanteert, dat alles allemaal zo vreselijk fout en onrechtvaardig is, al vriendjespolitiek, favoritisme, bedrog. Dat en nog veel meer schoot als bliksems in een onweer door mijn hoofd.

               Daar kwamen ze precies op de plek waar ze hoorden te zijn. In mijn hoofd rusten de gedachten. In mijn hoofd, zegt vriend Raymond, valt alles op zijn plaats. Alles wordt er eenvoudig, het is er prettig toeven. Het is daar waar de Rede woont. Het Gezond Verstand dat zegt dat ook de rechtspraak in dit land aan regels en wetten is gebonden. Dat recht wordt gesproken op basis van afspraken die vooraf door de wetgever in dikke boeken werden gebeiteld en waarop niet zomaar lukraak kan worden teruggekomen. Dat daarin ook strafmaten zijn bepaald en argumenten om die te ondersteunen. Dat er daarenboven instanties bestaan die erop toezien dat die wetten worden nageleefd, in eer en geweten.
               Daarom, zegt mijn hoofd, geloof ik dat recht gesproken is.
               Mijn buik echter blijft op zijn honger zitten.