Las en dacht

Jean-Marie legde een ei. Raar voor een haan maar het moest.

Ik las:
“Ik heb het stilaan gehad met die groene progressieve haarkloverij.”
Ik dacht:
“Als professionele groene progressieve haarklover wil ik hier graag meer over weten. Misschien leer ik nog wat bij.”

Ik las:
“Ik krijg een indigestie van het groene proefballonenblazersensemble dat elke dag een nieuwe zeurstok vindt om op te kauwen en per wet wil opleggen hoe ik moet leven.”
Ik dacht:
“Ik moet overgeven van dit geelbruine patronaatsgetoeter dat elke dag een nieuwe dwangmaatregel verzint en per wet wil opleggen dat levenslange loondienst het hoogste doel is om in dit leven na te streven.”

Ik las:
“Greta Thunberg en Anuna De Wever hebben zich ontpopt tot de handpoppen van de politiek correcte klimaatkerk.”
Ik dacht:
“Een Schauvliegje? Worden deze meisjes door groene poppenspelers als Poesjenellen in het spotlicht gestuurd? Zit de staatsveiligheid hier achter? Of bazelt deze meneer maar wat? Wie zijn verstand steekt in de tippen van zijn bottines, bulldozert met de kast ook het porselein aan diggelen.”

Ik las:
‘klimaatevangelie’, ‘klimaatstakingsbegeleider’, ‘maanlichtdansers’, ‘migratiedol’, ‘cultuurmarxist’, ‘’hysterisch discours’, ‘holle retoriek’, …
Ik dacht:
“Hysterisch discours? Holle retoriek? Hèhè, zalig, een debat met sterk onderbouwde argumenten.”

Ik las:
“Wij gingen niet brossen voor de bossen.”
Ik dacht:
“Dát zou pas belachelijk zijn geweest. We hádden bossen. In overvloed. We verstopten ons op zondagmiddag met de Chiro in bunkers, de vijand legerde aan de overkant van de Dnjepr of de Stinkiebeek, of school in het dichte gebladerte van het Peerdsbos. Tot dat niet meer mocht. Toen  gingen we de straat op om te protesteren tegen de snelweg die het bos in tweeën spleet. Of de verkaveling aan de kant van Brasschaat, waar mensen met veel geld in het groen wilden wonen.”

Ik las:
“Onze speeltuin was niet alleen voorbehouden voor de kamsalamander, maar ook voor ons.”
Ik dacht:
“De straat was onze speeltuin. Of het park. Of de wei op de hoek waar we voetbalden tegen de jongens van de andere wijk. Je moést buiten spelen, in de open lucht. Televisiekijken was slecht voor je ogen. Waar kan dat nog? Zet drie of vier veertienjarigen samen aan een speeltuin, het buurtcomité alarmeert binnen vijftien tellen de politie. Zelfs schoolkinderen op de speelplaats maken te veel lawaai.”

Ik las:
“We zwommen zelfs in vervuilde kanalen en overleefden het ook.”
Ik dacht:
“Dit ooit goddelijke zwemmerslijf baadde in het koele nat van de Nete in Kasterlee. In de Maas bij Vucht, pootjebaadde als opstandige puber in de Schelde. Op Sint-Anneke, het strand van Antwerpen, waar vandaag die borden staan: ‘Verboden te zwemmen’.

Ik las:
“We sportten niet op elektrisch aangedreven loopbanden maar liepen in het warme gras of duwden zelf de grasmaaier.”
Ik dacht:
“Gazon was een rijkeluizenwoord. Het bord ‘Verboden het gras te betreden’, moest nog geïnnoveerd. Bos was nog geen ‘Propriété privée. Waar is de wereld nog van iedereen? In Middelkerke aan zee? Mag je daar zwemmen waar je wil, wanneer je wil?

Ik las:
“Leraars hadden toen nog meer gezag dan hun leerlingen.”
Ik dacht:
“Judoman, blijf bij je tatami. Deze woeste woordenbrakerij haspelt twee begrippen door elkaar. Gezag heb je, macht krijg je of dwing je af. Gezag is, macht verglijdt. Wij hadden voor maar weinig leraren respect, nog een moeilijk woord. Ze hadden de macht om ons te straffen, kleineren of doodknuppelen. Knuppelaars en kleineerders hebben zelden gezag. En krijgen geen respect.”

Ik las:
“Richard Tol. Yorien vdH.”
Ik dacht:
“Rutger Bregman. Paul de Grauwe.”

Toen las ik:
“Ik ben een vooruitgangsoptimist.”
Ik dacht:
“Ocharme toch, duts! Hoe lastig is het voor een vooruitgangsoptimist om te zien dat al dat moois van vroeger er niet meer is? Dat we in onze vlucht vooruit die wereld van onze kinderen en kleinkinderen hebben afgepakt? Dat zij later ook graag zulke verhalen willen vertellen? Maar dat het er niet naar uit ziet dat ze dat zullen kunnen doen.”

Ik dacht nog: “Elke vogel fluit zijn eigen lied. Sommige ego’s zijn zo groot dat je erin kan verdwalen. Blindgestaard en verloren gelopen in de eigen navel. Vet en vadsig, volgevreten, botsend op de  blinde muur van het eigen groot gelijk. Niet bereid om ook al was het maar een seconde te luisteren. Schieten  op de boodschapper, meisjes van zestien of zeventien. Moedig. Echt.
Een échte man.

Ik las nog:
Two things are infinite. The Universe and human stupidity. And I’m not sure about the Universe.” (Albert Einstein).

Daarover waren we het alvast helemaal eens.

 

Wenen

Wenen is the new black.

Hij wordt veertig, zetelt in de gemeenteraad in een stad die zich enige grandeur aanmeet. Ook is hij  minister van Digitale en nog iets. Hij heeft het wel gehad. Tijd om wat anders te doen. Met spijt in het hart. Kiezen is altijd verliezen. Keuzestress, zelfs een liberaal kan niet alles hebben.
De camera’s draaien. Hij weent. Tranen, niet tegen te houden. Hij is nu eenmaal een emotioneel iemand. Hij omhelst zijn vriendin voor het leven, tevens zijn politieke Zuster Overste, Soeur Gwendolyn. Ook zij is geroerd. Ze ziet hem graag. Helaas is hij niet de vrouw, niet het witte konijn dat ze wil vangen. Dat is het probleem.
Man van veertig zoekt binnen netwerk nieuwe job met royale verloning. Prime Time Television.

Duizenden heeft hij er afgeblokt. Parken opgekuist. Akkoorden genegeerd. Hij heeft er teruggestuurd naar folterkamers. Hij weet wat verantwoordelijkheid nemen is. Een akkoord is maar een akkoord zolang hij dat wil. Een Afspraak niet meer dan een programma op televisie.
Wat de burger niet weet, weet hij niet. De staatssecretaris had niet gezien dat de gifslang aan eigen boezem drukte. Mensensmokkel was in huis, onder eigen neus. Hij tweet zijn groot verdriet.
Hij weent. Iedereen is tegen hem. Bloedhonden op heksenjacht. Terwijl hij altijd alleen maar het goede voor ogen had. Voor onze welvaart. Onze veiligheid.
Hij vlucht naar de kust, legt zijn hoofd op de omvangrijke schouders van zijn dikke vriend en verschuilt zich in diens brede armen. Hier is hij veilig. Samen brullen zij zelfs de zee weer van het strand, als het moet.

De bomen in het Essersbos waaien met de wind. Bomen dienen om te worden gekapt maar zij leven nog. Hun takken wijzen trillend richting Martelarenplein. Zij voelen geen medelijden.
Het gezicht van de minister kleurt zalmroze. In de steunbalken onder haar ogen glinsterden plasjes, vennetjes in een verwilderd bos. Een verfrommeld zakdoekje als houvast, zwaar van tranen. Wanhoop in een toegeknepen vuist. Zij weent.
De minister is moe, het is op. De mensen begrijpen het niet, vallen haar lastig, vragen verhaal. Alsof zij het kan helpen. De boeren moeten ploegen, de Economie, die heilige koe, moet vetter en vetter.
Zij zou niet emotioneel worden. Ook dat mislukt. Zo ne goeie hebben wij nog niet gehad, zingen vriend en vijand. Het volk heeft het weer verkeerd begrepen. Het komt wel goed met haar, zegt Evergem. Kunnen we het dan nu weer over voetbal hebben?
Ongenadig registreren camera’s hoe een vrouw, eenzaam tussen velen, de schouders laat zakken, krimpt, klein wordt en onstuitbaar huilt als na het eerste liefdesverdriet.
De bomen in het Essersbos houden hun fatsoen, zij huilen noch juichen. Ontdaan van hun bladeren, naakt, wachten zij en hopen op de lente.

Bijna kreeg ik medelijden. Doch ik weet: ook wolven huilen. Krokodillen tranen.
Ik dacht aan Anna Maria.
Aan haar mama en papa en zusje van twee.
Ik dacht aan Mawda. Hoe zou het nog zijn met háár mama en papa? En met hun schuld?
Aan de moeders van baby’s die grijpen naar tepels, in borsten geen voedsel vinden.
Het kind in de sweatshop.
Plantages, rijstvelden, kobaltmijnen.
Jemen.

Ik dacht aan de dakloze die niet meer leeft, aan de vluchteling in de vrieskou buiten.
Aan de oude mevrouw die schrikt van de klop op de deur, de deurwaarder ziet staan.
De alleenstaande moeder die, handen in de schoot, onmachtig snikt bij een bundeltje schoolrekeningen.
Het meisje van acht op de fiets, gemist door het niet alziend oog van de vrachtwagen.
De man in de rolstoel die niet de stoep op kan.
Het nummer 1241 op de wachtlijst van de Zorg.
De weduwe. De wees. De blinde.
De oncoloog. De therapeut. De uitvaartconsulent.

Ver weg is de camera. Stil, groot verdriet. Je weet dat wel maar je ziet het niet.
Ik zou kunnen janken.

Kattebelletjes

God morgon Greta

Je krijgt een prijs. Twee Grote Denkers, aan deze en gene oever van de Schelde, verkiezen je tot vrouw van het jaar. Nu al. In december sier jij de cover van Time Magazine. Zeker weten.
Ben je daar blij mee? Je lacht niet. Toch geloof ik dat het je iets doet.
Wat voel jij, Greta? Hoe begint een kind, zestien lentes zo pril, met zoiets? “Elke week,” zei je, “spijbel ik een dag. Tot jullie iets doen.” En je zette je met je protestbordje neer voor het parlement in Stockholm. Je werd de vlinder die met een vleugelslag een storm ontstak over dit oude, vermoeide continent.
Je redevoert tussen de rijken en machtigen van deze wereld. Je zegt hen je waarheid. Je verpinkt niet, alsof je nooit iets anders hebt gedaan.
Bijna stond hier: je lijdt aan Asperger. Van dat lijden ik ben niet meer zo zeker. Je brengt me danig in de war. Je leeft meer in jezelf dan erbuiten. Je zegt: “Als ik niet zo raar was, zat ik zoals iedereen geketend aan dat sociale spel.” Op het beeld lijkt het dan of je even lacht.
“Ik kijk naar de wereld vanuit een ander perspectief. Had ik geen Asperger, ik zou niet van de buitenkant kunnen kijken. De klimaatkwestie is wel heel complex maar ook heel zwartwit. Een vijfjarige begrijpt: we stoppen de uitstoot. Of niet.”
Gelukkig schuilt er een autist in ieder van ons.

Med kärlek. Lycka till du.

———-

Hey Anuna

Proficiat! Je hebt je eigen naam. Je bent niet de naamgenoot van. Je bent Anuna. Wat goed is, komt snel. En je bent nog maar zeventien!
Hoe gaat het met je? Ik zag je op tv deze week. Bij de voorzitter van het Vlaams Parlement, Jan Peumans, die oude brombeer. Bij de Vlaamse Bouwmeester waarmee je plannen maakte. Donderdag leidde je weer een klimaatmars, voor de vierde keer al.
Je ziet er nog altijd goed uit. Rustig, fit, helder. Je luistert bedaard en praat gedecideerd. Als je kan, mag je van mij ook die attitude verspreiden.
Hoe gaat het op school? Je zegt aan de regering: “Mijn rapport is nog steeds beter dan het uwe.” Ik hoop het. Al getuigt dat niet van hoge ambitie. Plus est en vous!
Wie het hoofd uitsteekt boven het maaiveld, botst op bagger en gebral. Ik weet dat. Wat voel je bij die tsunami van haatcommentaren? Sta je daar nog boven? Hoe wapent een meisje van zeventien zich tegen brutaal en zinloos verbaal geweld?
Zag je die foto? Van die afvalberg na het carnaval in Hasselt? Met als bijschrift: “Brussel na de klimaatmars.” Dacht jij toen ook: hoe dom is dit? Zelfs fotoshoppen is een vak, oen!
Of vroeg je je, net als ik, verbijsterd af: wat bezielt iemand om zo een beeld te bricoleren?
En schrok je niet, Anuna, bij die Instagrampost: ‘Gelukkig heeft een tweeloop twee lopen.’ Bedoeld werd: een voor jou en een voor je zus.
Je zegt: “Ik probeer me daar niet te veel van aan te trekken.” Lukt dat?

Ik hoop het. Echt.

Chapeau! Veel sterkte!

———-

Dag Anna Maria, kleine meid

Je bent acht nu, hoor ik, en je ouders komen uit Armenië. Zij woonden al hier voor jij werd geboren. Ze kregen geen papieren. Je papa werkt, jij gaat naar school, je mama leert Nederlands. De juf vertelde op het oudercontact wat een leuk meisje je bent. De trots van mama en papa.
Nu woon je in Steenokkerzeel. Een gesloten instelling. Toen ik zo oud was als jij, noemden we opsluiten: ‘in den bak zetten.’
Gaat het een beetje, kind? Begrijp je waar je bent? En waarom? Ik ook niet.
De kindjes uit je klas ook niet. De juf krijgt het niet uitgelegd. De stoel waarop je zat is leeg.
Op de radio werd over je gepraat. Dat er regels zijn. Dat het jullie eigen schuld is. Dat jullie hier al lang niet meer mochten zijn. Dat je papa in het zwart werkt. Dat hij geen belastingen betaalt. Het is een beetje ingewikkeld. Hij heeft niet de goede papieren om belastingen te kunnen betalen. Dus ja.
Iemand zei: “Wij betalen dat allemaal wél keurig.” Dat is misschien een tikje overdreven. Als ze iedereen die in het zwart werkt zouden uitwijzen, er zou hier veel open ruimte zijn.
Ik weet niet hoe het verder gaat, kind. Laten we hopen dat je snel weer voort kan met je leven.
Later, als je groot bent, vraag je je misschien af: wil ik écht zo graag wonen in een land dat kinderen opsluit?

Goede vraag.

Veel liefs. We denken aan je.