Trein 2.023

               Het is vijf voor twaalf. Het perron is leeg, de trein gaat zo vertrekken. Over me zitten een man van middelbare leeftijd en een jonge vrouw waarin ik zijn dochter vermoed. Op haar schoot blinkt Humo, onafhankelijk weekblad voor radio en televisie. Ooit was dat het lijfblad van mijn grootmoeder, het heette toen nog Humoradio. Later kocht ik het ook zelf elke week. Toen trouwde ik, werd vader, ruilde Studio Brussel voor Radio 1 en ging Knack lezen. Ernstig leven, volwassen zijn, geloof me, ik heb het geprobeerd.

               ‘We doen de vraagjes’ zegt het meisje, ‘om de tijd te doden.’ Dat de tijd dood moet is een gedachte waarmee ik mijn reis wel ingevuld krijg.
               ‘Eerst jij, Pap.’ Pap. Alleen zij noemt hem zo. Dochters mogen dat. De mijne noemde mij jarenlang Pok. Dat was ook mijn naam in haar telefoon, Papa Pok. Geen idee waar het vandaan kwam en ook niet waar het is naartoe gegaan. Misschien probeert ook zij op haar beurt volwassen te worden. Ik mis het soms, Pok.

               ‘Vraag 1: hoe heeft u het voorbije jaar beleefd en welke trend of evolutie is u dit jaar opgevallen?’ Ze klinkt als Niels Destadsbader in de kantine van FC Het Boerenkwartier. Pap inspecteert zijn schoenen. Hij vindt het een moeilijke vraag. Zoveel trends terwijl slechts weinige ervan nodigen tot Kumbaya. Het schrijnende lerarentekort, wil ik hem influisteren. De verdoken armoe. De onverschilligheid tegenover slachtoffers van oorlog en klimaat. De buitenslapers. Dat we in dit land een Warmste Week moeten inrichten voor kansarmoede. De opwarming …
               ‘Er is mij niks speciaals opgevallen,’ zucht de man. Over mij zit een man die eigenhandig de tijd de nek heeft omgewrongen. Hij heeft niets beleefd. Zij ziet daar een negatieve trend in, ik hoor het in haar ‘Pa-ap.’

               ‘Vraag 2: Wat vond u het afgelopen jaar het beste en het slechtste op radio, tv en sociale media?’ ‘De begrafenis van de Queen vond ik wel tof,’ antwoordt de man onmiddellijk. ‘De Rode Duivels in Qatar, dat was wel het slechtste! En sociale media, dat is niks voor mij, dat weet je.’ Ze weet het. Voor mij daarentegen. Twitter, Facebook, zij doden mijn tijd. De vileine hondenfluitjes van Rik Torfs, het vuilbekkende trollenleger uit de onderbuik van de samenleving, de verloederde woordenschat van onze beleidsmakers. Ooit lieten we voor zulk gescheld leerlingen nablijven op woensdagmiddag. Aan de pluskant staat, Facebook laat me elke dag weten wie er jarig is. Ik feliciteer jan en alleman. Ik reken op return on investment op 29 april. Noteer die datum. En tot het zover is, spaar een beetje. De dochter laat ook dit tweede bittere antwoord onbewogen aan zich voorbijgaan. Ze kent haar Pap.

               ‘Welke boeken, films en muziek hebben u dit jaar het meest bekoord?’
               ‘Lezen? Ha! Wie doet dat nog?’ Op slag vind ik hem minder sympathiek. Iedereen leest toch zeker elke zaterdag dat stukje in De Sprekershoek? Een beetje open geest loopt toch graag verloren in een goed boek? De Draaischijf van Tom Lanoye, Kassa 19 door Claire-Louise Bennet. Ik ging zelfs houden van de neonazi in Onder Buren van Juli Zeh! En helemaal verdwaalde ik in De Belofte, die fabuleuze helikoptervertelling door Damon Galgut.  Elk boek opent een deur naar onbekende kamers, verandert je blik, noopt je tot denken, dromen, fantaseren. Boeken lezen is niet de tijd doden, het is hem leven.
               ‘Ik heb wel Elvis gezien in de cinema,’ roept de man uit, exact op het ogenblik dat ik het woord ‘leven’ denk. Elvis is nog altijd levend en wel en richt nog net als toen zijn pijlen rechtstreeks naar je hart. Ik vergeet het niet gauw. Na de film kwam ik thuis, ontkurkte een fles witte wijn en googelde Unchained Melody. Het begin van een trip naar Tranendal, met lieden als Roy Orbison, Allison Moyet, Elvis Costello aan mijn zijde. Ik ben een slaaf van sentiment, huil tranen als een kind bij After Life, krijg kippenvel bij de roetzwarte ontknoping in The Fall, doorvoel de passie en de pijn van Normal People zoals u en ik.

               ‘Ok Pap, de laatste: wie wenst u wat toe voor 2023? Ten goede of ten kwade?’
               Doe alsjeblieft niet die kleffe goede gezondheid, denk ik meteen. Of goedkopere energie, of de Lotto. Het is je dochter, zeg iets dat er toe doet.
               Voor het eerst kijkt hij op. Zijn ogen glinsteren als zilveren kerstballetjes aan de boom.
               ‘Liefde,’ zegt hij. ‘Alle liefde van de hele wereld. Voor jou.’
               Precies op dat ogenblik trekt de trein zich op gang. Bestemming 2023.
               We zien elkaar daar.

Een ongelukkige vergelijking

               Een foto in de krant.
               Demonstranten in zwarte T-shirts met korte mouwen. Bij eentje lopen over de borst elegant drie streepjes in de kleuren van de Italiaanse vlag. Niemand kijkt boos of ongelukkig, niemand doet iets baldadigs. Toch roept het beeld meteen weerstand op. Het zijn de gestrekte armen, de tatoeages, de zwarte shirts die je katapulteren naar een tijd waarvan je hoopte dat de geschiedenis hem voorgoed zou hebben opgeslokt.
               Het beeld toont een mars in Predappio, een klein dorp in Italië waar Benito Mussolini is geboren. In een vreemde hang naar dagen die ze nooit hebben gekend, willen honderden aanhangers laten zien dat ze hem niet vergeten zijn. Fantoomnostalgie.
               ‘Hij heeft voor zijn land veel goeds gedaan,’ roepen ze. Gemakshalve negeren ze de pogroms, de jacht op andersdenkenden, de genocide op hun Joodse landgenoten, de koloniale oorlog in Ethiopië. Liefde maakt blind. Het geboortehuis van de dictator is heden ten dage een museum. Je kan er asbakken kopen met hakenkruizen, doodshoofden, koffiemokken met SS-logo en het complete oeuvre van Adolf Hitler.

               Ik vertelde erover aan mijn zoon.
               ‘Kan dat dan zomaar,’ vroeg hij. Precies op dat ogenblik passeerde ons met gierende banden een SUV. Gepersonaliseerde nummerplaat, één letter, één cijfer. H8.
               ‘Gezien?’ vroeg ik. ‘De H van heil, en de achtste letter van het alfabet. H. Van Hitler.’
               ‘Heil Hitler,’ zei hij. Van één en één maakt hij zonder problemen twee, mijn zoon, ‘maar dat mag toch helemaal niet!’
               ‘Wel hoor,’ antwoordde ik. ‘Mijn verstand kan er niet bij, mijn maag keert zich om. Maar het is maar een mening, meer niet. Die mensen op die foto, die hebben ook een gedacht. Dat willen ze kwijt. Dat recht hebben ze.’ Een en ander leidde tot een fijn gesprek. Net als zijn vader schuwt mijn zoon de discussie niet. Bovendien kan hij luisteren als de beste. Twee druppels water, ik zweer het u.
               Dat uit de botsing der gedachten het licht ontstaat, besloten wij filosofisch. Dat als mensen van mening verschillen, ze daar maar beter met elkaar over praten. Dat het weleens kan schuren en dat het dan belangrijk is elkaars mening te kennen, elkaars gevoeligheden te voelen. Dat het gezond is je stem te laten horen Het blijft toch zaak om de ander te overtuigen. Met argumenten. Anders loopt het fout.’

               ‘Jij zegt toch vaak ook dingen niet,’ zei mijn zoon.
               ‘Ik ben altijd bang dat er anders nog meer ellende van komt,’ gaf ik toe. ‘Maar ik werk eraan.’ Een man op jaren, hoe wijs ook, mag nooit te beroerd zijn om bij te leren.
               En toen, doordat we allebei graag in de potten roeren, hadden we het plots over stoomgerechten en snelkookpannen die bij te hoge druk zelfs uit elkaar kunnen ploffen. Enfin, het gesprek kabbelde vrijelijk als een rivier in een donker bos.

               ‘Maar papa,’ zei hij toen.
               ‘Maar zoon,’ antwoordde ik.
               ‘Die minister laatst, met die ongelukkige vergelijking. Dat er voor vluchtelingen en varkens te weinig ruimte is. Mag dat dan ook?’
               Ik werd meteen een snelkookpan onder hoge druk.
               ‘Laag,’ antwoordde ik snel. ‘Zo laag dat zelfs de beste limbodanser ter wereld er nooit nog onderdoor geraakt.’
               ‘Dus dat mag niet?’
               ‘Zo een minister, daar zit een machine achter,’ zei ik. ‘Een persdienst.  Een communicatieteam. Een woordvoerder. Debatfiches. Elk woord wordt voor het de wereld ingaat gewikt en gewogen. Die vergelijking is even toevallig als een slimme pass van Messi.’
               ‘Maar het kan toch gebeuren dat ze…’
               ‘Niks verspreking. Niks ongelukkigs. Niks toeval! Overigens, als je weet dat je beeld ongelukkig is, zeg het dan niet. Of geef dan achteraf tenminste toe dat je een fout hebt gemaakt! Heb jij wat gehoord? Ik niet! Het is je reinste strategie. Vuilspuiterij. Het mens moest zich schamen!’
               ‘Maar iedereen mag toch… elke mening…’
               ‘In het café, ja. Of aan het diner, bij de wijn en de kalkoen. Kan je eerst de armoezaaier met een varken vergelijken en dan liedjes beginnen zingen over vrede op aarde en geluk voor iedereen.
              ‘Dus het mag wel?’ Hij leek een beetje in de war.
               ‘Als burger, zeker. Privé. Maar niet als minister in functie. De mond spoelen is onderdeel van je job. Ze stigmatiseert een groep mensen. Maakt er varkens van. En weet je wat dan nog het ergst is? Volgende week staat ze mee te drummen op het podium van de Warmste Week, met een cheque die uiteindelijk wij hebben gesponsord.’
               ‘Ik snap het,’ zei mijn zoon. ‘Kom, het is van je lever. We gaan wat drinken.’
               Want dat is hoe wij de problemen aanpakken.

De foute vraag

               Precies op de dag dat mijn broer zesenzestig zou geworden zijn, lees ik in een boek woorden als ‘zinloze dood’ en ‘verspilde levens’. Toevallig schud ik diezelfde avond tijdens een les volgende parel uit de mouw: ‘In het licht van de eeuwigheid stelt het natuurlijk allemaal niets voor maar als het op een dag voorbij zal zijn hoop ik toch dat ze over me zeggen: hij heeft tenminste voor ons wel wat betekend.’ Tijdens de nabespreking vraag ik me af wie die ik eigenlijk is.

               ‘Tweeënvijftig! Zo jong! Hoe is hij dan… ?’ vraagt men mij weleens. Die vraag maakt mij ongemakkelijk. Wat kan ik zeggen? Het hart klopte niet meer? Hij hield op met ademen? Gemeenplaatsen die dokters gebruiken als kluitje om ons het riet in te sturen. Zij kunnen het ook niet helpen, de natuur is onverbiddelijk, wat leeft gaat dood.
               Terwijl de vraagsteller me aankijkt als een hond die bedelt om een koekje, schieten de meest idiote sterfscenario’s door mijn hoofd. De Valkuil der Onnozelheden is nooit ver weg. ‘Tja, Bus 33’, wil ik zeggen. Of ‘Een boa in zijn bed, echt waar’, ‘een Vietnamees met een mes’, ‘een dakpan op zijn hoofd’, ‘een put gegraven voor een ander en er zelf ingevallen.’ Mocht ik god zijn, ik verzon duizend en een manieren om de mens te laten doodgaan, al is god daar zelf best bedreven in.
               Wat mij aan die vraagstelling lichtelijk stoort is dit: de klemtoon ligt verkeerd. Ze is me te banaal, te oppervlakkig. Alsof je van het boek alleen maar de laatste pagina wil lezen, van de koers alleen maar de aankomst wil zien. Alsof alles wat daaraan voorafging zonder waarde was. Een verspild leven, om het zo te zeggen.

               Vraag mij niet hoe hij is doodgegaan, vraag mij hoe hij geleefd heeft. Ik neem u mee naar een kroeg of vier, trakteer u op shotjes wodka en liters bier en penseel voor u met woorden een verhaal van een leven.  
               ‘Ik weet nog toen hij twaalf was,’ begin ik. ‘Niet waar,’ zegt u ongelovig als ik verhaal over die gestolen bromfiets. ‘Menens? Echt?’ bij het relaas over de langste spijbelcarrière uit de familiegeschiedenis of ons doorschuifsysteem van vriendinnetjes. Tranen van het lachen rollen over uw wangen, we zijn al enkele glazen ver, als ik vertel hoe we op een snelweg in Nederland ‘Daar komt Swiebertje, rare Swiebertje,’ liepen te zingen terwijl achter onze rug twee agenten op ons toestapten. En wij maar van ‘Daar komt Swiebert met zijn ingedeukte hoed,’ waarna we vervolgens zelf helemaal in een deuk gingen.
               Over hoe hij als kapper geld als slijk schepte in het leger. En dat er noch in het zwembad, noch op het sportveld een groot atleet aan hem verloren is gegaan, maar dat je van goeden huize moest komen om hem te kloppen bij het kaarten, toppenbiljart of pietjesbak. Dat ik – mezelf niet te na gesproken natuurlijk – niemand heb gekend die grappiger was, spitser, scherper. Dat hij je, sigaret in de ene, pint in de andere hand met een enkel woord en ongenadige killer look de grond in kon boren.
               Niet alles was altijd peis en vree tussen ons, zeker niet, zal ik u opbiechten. Soms waren er periodes van stomme ruzies en wekenlang zwijgen. Toen hij als rabiate VTM’er op een dag noemen begon te zeggen in plaats van heten en ik daar wat van zei, noemde hij mij een snob, schonk alleen zichzelf een Duvel in en ging mokkend verder kijken naar Big Brother.

               Hoe later de avond, hoe groter het sentiment. ‘Het lot spaart niemand,’ filosofeer ik nu, ‘dus ook hem niet.’ Dat hij van langsom meer in zichzelf verzonk en in sombere gedachten, zich vragen begon te stellen waar niemand een antwoord op weet als Moeder waarom leven wij? en dat hij daar soms neerslachtig van kon worden. ‘Laat dat dan,’ zei ik en hij: ‘Dat noemt een existentiële vraag,’ als om aan te tonen dat ook kijkers van Big Brother weleens een boek lezen. En dat hij uitdrukkelijk had gevraagd op zijn begrafenis ‘Hij was maar een clown’ te spelen wat we natuurlijk ook hebben gedaan, in ’t wit en in ’t rood.
               De stoelen staan al op de tafel en u vraagt: ‘Een laatste nog?’ en ik: ‘Vooruit dan maar.’   En u weer: ‘Maar hoe is hij dan uiteindelijk …’
               ‘Niet,’ zal ik u zeggen. ‘Je bent pas dood als niemand nog aan je denkt,’ want we kunnen onze gedachten alleen nog maar vertalen in huizenhoge clichés.
               En we klinken: ‘Santé, gast.’

Louis

               Soms heb je een dag die je het liefst maar meteen wil overslaan.
               Een dag waarop je bij het ontbijt al weet dat alles wat je aan zal raken vanzelf in oud ijzer verandert. Waarop je de rugzak van het verleden van je rug wil smijten, vergeten de goede en kwade dagen en opnieuw wil beginnen, met een hart vol verwachting en de onschuld van een kind. Dagen van medelijden en zelfverwijt. Wat een knoeier ben je toch en wat een fouten maak je wel niet in dat zielige leven van jou!

               ‘Als ik fouten heb gemaakt, dan was dat in de overtuiging dat het geen fouten waren,’ zegt Louis Van Gaal in Louis, een beklijvend portret van de coach van het Nederlands elftal. Een boeiende inkijk in leven, werken en ziel van een gewone Hollandse jongen die het ook niet kan helpen dat hij de middelmaat overstijgt. Vergeet de tegeltjeswijsheden van Johan – ‘als wij de bal hebben, kunnen zij niet scoren’ – Cruyff. Johan is weg, Louis is er nog even.
               ‘Wat ben ik toch goed in alles wat ik doe,’ lacht hij na een geslaagd puttertje op de golfbaan. Hollandse branie en zelfspot. Wat dollen en grollen, het leven hoeft niet altijd dodelijk ernstig te zijn, het is op zich al dodelijk genoeg. En het voetbal al helemaal niet.
               Ogenschijnlijk een wat saaie, keurige man. Altijd en overal netjes op tijd, jasje goed, dasje goed. Kordaat, direct, recht door zee. Soms zalvend, soms slaand, soms wars van emoties, alles in functie van het grotere geheel, het team, het gezin, de familie.

               Er is niks fake aan Louis.
               ‘Ben jij nou zo dom of ben ik nou zo slim?‘ vraagt hij een journalist als die weer eens een opmerking heeft over een of andere tactische ingreep. Of die kwaadheid echt is? ‘Dat vind ik nou een domme vraag van je, Geertjan,’ kapittelt hij de interviewer. Alles aan hem is echt. De arrogante betweter, de driftkop, de zorgzame echtgenoot en vader, de traan in zijn ooghoek als hij het heeft over zijn vroegtijdig aan kanker bezweken eerste vrouw Fernanda. Een verdriet dat diep vanbinnen woont en dat je maar zelden uitlaat, daar doe je niet te melig over. Echt en hecht is ook de tandem met zijn tweede compagnon de route, Truus. Een zielsmaatje. Samen vormen ze een zorgvuldig op elkaar ingespeeld team, met looplijnen die de coach er al van bij het begin geduldig heeft ingeslepen: ‘Ik wil een carrière in het buitenland, als jij dat niet ziet zitten dan heeft deze relatie geen zin.’

               Overal waar hij kwam heeft hij gezien en gewonnen. Hoe zoet smaakt de wraak, eerst te worden weggehoond en verguisd en dan je gram te halen met weer een titel of een beker, in Amsterdam, München of Barcelona. Bij elk stadhuis hoort ook wel een bordes met ervoor een uitzinnig joelende en jubelende massa en achter de microfoon MC Louis: WIJ ZIJN DE BESTEN! De Besten, die Besten, los mejores. Als je zo vaak de beste bent, je zou het op den duur nog zelf gaan geloven.       
               Je hobby is je vak en je wordt er rijkelijk voor vergoed, dan wordt je leven een feest. Villaatje hier, penthousje daar.  Maar arm of rijk, groot of klein, wit of zwart, het leven geeft en het leven neemt. Voor iedereen komt een dag met onweer die hij liefst maar meteen wil overslaan, een dag waarop het leven je pardoes een klap uitdeelt. Dat je moet vallen, opstaan en weer doorgaan. Ook als de arts het woord kanker lispelt. Prostaat. In een stadion in Catalonië halen honderdduizend fans de witte zakdoek boven. Er is een tijd van komen en een tijd van gaan.
               ‘Truus heeft er meer last van dan ik. Meer dan 95 % van de mannen leeft na die diagnose gewoon nog lekker een tijdje door. Waarom zou ik nou die ene zijn die dat dan niet doet?’ Lees: ik ben echt niet uitzonderlijk, ik ben ook maar een gewone jongen.
               Nu nog een laatste kunstje in Qatar. Bij aankomst aan het trainingscentrum in Zeist zwaait een hijgerig jongetje met een papiertje en een balpen. ‘Heb jij nou dat hele eind lopen rennen?’ vraagt Louis, na al die jaren nog altijd verbazing in de stem. Natuurlijk maakt hij tijd, een handtekening, een schouderklopje, een kinderlach breder dan een voetbalveld.

               Dagen overslaan, dat weet ik nu, dat gaat zomaar niet. Je moet ook daar doorheen, die horen er ook bij. Want zonder donker geen licht, zonder lelijks niks moois, zonder pijn geen liefde.
               Nu de Belgen er niet meer bij zijn, supporter ik voor Nederland. Voor Louis.