Soms staat een mens het water aan de lippen. Al het donker uit de grond wrikt zich langs de scheuren en de kloven onderaan je voeten een weg naar binnen, je lichaam loopt van je tenen tot je kruin vol met zwaarte en zwartgalligheid. Je verstikt in je bestaan, licht heb je nodig, lucht en ruimte, het is de hoogste tijd voor decompressie, ontspanning, ledigheid.
Wie het kan, boekt een kleine reis naar Dubai voor een dag of tien en laat zich daar exotische luxe welgevallen. Een ander zweet de zwaarte van het leven uit bij eucalyptusgeuren in de buitenmaatse hitte van een warmtecabine en laat zich achteraf onder zachte handen suf masseren. De strijdmacht van dit land, zo lees ik in mijn krant, zuipt zich in een buitenlands hotel de pampus en gaat dan gretig op de vuist.
Ikzelf daarentegen, immer minzaam en zachtaardig als een pasgeboren kind, zoek vertroosting in de schoonheid in de wereld van de zeven kunsten.
In een uithoek van het land belandde ik in een zaal die men daar theater noemt. Vijf vrouwen brachten een bewerking voor het voetlicht van een boek over het lange leven van een vrouw. De Jaren heet dat boek, geschreven door Annie Ernaux die ondermeer daarvoor met een Nobelprijs werd bekroond. Dat laatste kan eenieder zomaar overkomen, daarom ook dat ik in een vlaag van overmoed onlangs een werk van eigen makelij verzond naar een befaamde uitgeverij. Wellicht slaapt men daar nog, of is men op vakantie, of liggen de werken tijdelijk stil wegens verbouwingen. Ik houd u op de hoogte.
Beeldend en beklijvend regen de dames fragmenten en citaten uit het boekwerk aan elkaar. Zij smeten zich ten volle, het podium hun speelterrein, zij lachten en zij dansten doch schuwden ook de bitterste pijnen niet. Zij namen de bezoekers bij de hand of grepen ze krachtig naar de keel. Het schuurde en schampte soms en somtijds deed het pijn, zoals dat in het leven gaat. In het publiek begon een vrouw te huilen, anderen stampvoetten met haast militair vertoon het theater uit.
Kunst mag dan de blik zijn in haar ogen, kunst krast tevens soms ook nijdig op de ziel.
Ik bezocht de expositie van Emile Claus, een verfkunstenaar uit vervlogen tijd. Een waterval van kleuren, hoogzomer in november en oer-Vlaamse thematiek. Van nature ben ik niet die fiere Vlaam, toch liet ik me door de schilder voeren naar het platte land van de boeren, twee voeten in Vlaamse klei, kinderen in een dorpsschool, modderige bietenvelden, waterige akkers dooraderd door kronkelige beekjes en omzoomd door bonkige populieren. Het Vlaanderen van Brel en van Gezelle en hier toch ook een beetje van mij.
In het meisje op het schilderij De Hooister had een man zowaar zijn eigen oma herkend, nauwelijks zestien was ze toen de schilder haar beeltenis aan het canvas toevertrouwde, blote voeten in het veld, op de schouders een bussel hooi, mistroostige blik, gebukt onder de lasten van de tijd. Ook in 1896 zal het leven af en toe wel lijden zijn geweest.
Dat was het ogenschijnlijk toch voor de weduwe van de schilder. Na zijn dood liet zij zijn lichaam opdelven om het te begraven in haar eigen tuin, enkel en alleen opdat zijn minnares niet langer bloemen kon gaan leggen op zijn graf. Liefde, zo blijkt, overstijgt de dood, zoals muziek dat doet, of beelden en verhalen.
Tussen de bedrijven door voltooide ik ook een boek, als lezer weliswaar. Het Achtste Leven (voor Brilka), door Nino Haratischwili, over vier generaties van een familie in Georgië, over de revolutie van Lenin, het juk van Stalin, de omwenteling onder Gorbatsjov. Kunst legt verbanden, schept inzicht. Ik prees me gelukkig hier te zijn geboren en niet daar, u zou het ook moeten zijn. In dit ondermaanse je geluk herkennen is ook een kunst. Stop dus met zagen en met zeuren, elders is het heus niet beter. Toen ik het boek dichtklapte stapte Joe de cowboy naar de stembus, u weet hoe dat is afgelopen.
Gelukkig, zo mocht ik ook besluiten, verschijnt aan het eind altijd weer een leeg wit blad, een nieuwe kans op een nieuw verhaal. Het is nooit voorbij voor de dikke dame stopt met zingen, altijd draait de wereld door. 1272 pagina’s telt dit epos, elk woord doet ertoe, elk leesteken, elke witregel, elk wit blad, (voor Brilka) in de titel staat niet zomaar tussen haakjes. Zelfs de laatste bladzij, nochtans blank en onbeschreven, treft je in je hart.
Want ook dat doet kunst: voelbaar maken wat het oog niet ziet, wat het oor niet hoort, en je dan daarover aan het denken zetten.
Ik moest huilen haast, dat deed ik toch maar niet. Elders op de wereld worden bitterder tranen vergoten, met meer recht en reden dan om schoonheid of ontroering.
Wat mij betreft, ik had gevonden wat ik zocht. Ik kon weer door.
Met frisse moed begon ik aan dit toen nog onbeschreven blad.
