Het grote gat

          Onder een appelblauwzeegroen kostuum, met fijne gouden biezen afgeboord en geknipt in een snit die je alleen in stripverhalen ziet, droeg de premier een gele das over een babyrozig hemd. Zijn gepunte schoenen hadden de kleur van chocolademelk. Verveeld streelde hij de grijze Garfield op zijn schoot. Om hem mild te stemmen opende ik met een compliment.
          ‘Mooi pak. Op maat gemaakt wellicht?’
          ‘Laat die flauwekul maar achterwege,’ bitste hij. Hautain als een keizer uit het oude Rome gaapte vanop zijn schoot het obese beest me aan.
          ‘Spuw het uit. Wat ligt er op je lever?’ De haarbal op zijn dijen geeuwde. Ik schraapte moed uit elke vezel van mijn lichaam.
          ‘Excellentie. Dat gat in de begroting. Ik heb het niet gedaan. Ik krijg nog geen gat in het plafond geboord om een lamp op te hangen.’
          ‘Kom jij daarover nu ook al aan mijn oren zagen? Hoe dikwijls moet ik het nog zeggen? Allemáál hebben we het gedaan. Boven onze stand geleefd, jarenlang. Meer uitgegeven dan we hadden. De sossen, de tsjeven, de liberalen, de Walen. En wie moet het repareren? Bibi natuurlijk weer. Ik had ook liever wat leukers gedaan. Slimste Mens van De Wereld geworden. Of een camion met Monopolygeld leeggegooid in Verviers. Of het land in twee geknipt, ik zeg maar wat.’
          Vastbesloten hield ik voet bij stuk.
          ‘Moet ik dan schulden afbetalen die ik niet zelf heb gemaakt, premier? Dat klopt toch niet? Het is toch mijn schuld niet …’
          ‘Ik hoor het al. Het zal wel weer de mijne zijn! Luister goed. Het is de schuld van ons allemaal. De banken lachen daar niet mee. En Europa ook niet. En met die clowns in Rusland en Amerika kan je niet voorzichtig genoeg zijn.’
          ‘Daar kan ik toch niets aan doen,’ riep ik opgewonden uit.
          ‘Vraag ik dan zoveel? Jij bent toch schoolmeester geweest, jij kan toch rekenen? Als we allemaal een beetje moeite doen. Neem nu jouw pensioen …’
          ‘Uitgesteld loon,’ onderbrak ik fluks. Synchroon ging bij premier en huiskat een wenkbrauw de hoogte in.
          ‘Pardon?’
          ‘Uitgesteld loon. Ik wilde liever ook iets anders doen. Schrijver worden, acteur of advocaat of allebei. Fotomodel of posterboy. Vliegende reporter. Maar mijn vader zei: doe onderwijs. Veel vakantie. Vaste benoeming. Niet de vetste wedde maar later wel een flink pensioen. Dat compenseert.’
          ‘Aha!’ zei de premier. ‘Daar zegt u het!’ Ik voelde toen dat ik mijn hand had overspeeld. Sarcastisch hanteerde hij nu de beleefdheidsvorm. Voor het eerst in mijn leven zag ik een kat meesmuilend lachen.
          ‘Uw pensioen. U bent een man op jaren. Herinnert u zich nog het woord Solidariteit?’ Dat deed ik zeker. Ik proefde de zoete smaak ervan op mijn tong. Solidarité. Solidarnosc. Solidaridad. Een half leven lang de brandstof van mijn doen en laten. Samen sterk. Opkomen voor elkaar. Voor een betere wereld. Voor iedereen. Van Zuid-Amerika tot Spanje, van Portugal tot Polen.
          De premier intussen was nu niet meer te stoppen.
          ‘Geef toch gewoon de keizer wat de keizer toekomt. En de keizer, dat ben ik toevallig. L’état, c’est moi, n’est-ce pas? Bon. Ik doe er goede werken mee. Of dacht u dat Oosterweel gratis en voor niks oprijst uit de grond misschien? Dat de orde zichzelf handhaaft? De zieke zonder zorg ook geneest? Het kind zichzelf onderwijst? G5 zomaar uit de bomen valt? Zo kan ik nog wel even doorgaan, geloof me vrij.’
          ‘Maar ik ben reuze solidair, premier. Met de commerce, de middenstand, de economie. Neem Zwarte Vrijdag gisteren, kostte een fortuin. Morgen staat de Sint weer voor de deur. Dan zal het gauw weer Kerstmis zijn, en oud en nieuw. Eten, drinken, die cadeautjes, weet u wat dat kost? Huwelijken, feestdagen, verjaardagen. Elk kleinkind kost een rib uit je lijf. Een taart bij Driekoningen, ça va nog wel, maar een romantisch etentje op Valentijn? En Je wil toch ook weleens op reis, twee dagen Londen of Parijs? Ontstressen in de zon met Pasen. In de zomer dan de vlieger op, de zon zien opgaan in het Verre Oosten en zien zakken aan de einder van het Wilde Westen. Spenderen, consumeren, potverteren. Geld moet rollen. Elke dag opnieuw. Het water staat me aan de lippen!’ Geschrokken van mijn eigen overmoed sloeg ik de beide handen voor mijn mond.
          ‘Ach, man, kalmeert u toch een beetje,’ wuifde de landsbaas mijn tirade weg. ‘Een frietje wordt een centje duurder. Zo ook de afhaalchinees. Maak dat dan toch lekker zelf klaar. Of stop met frieten eten. Zo doen wij het thuis toch ook.’ Alsof daarmee het gesprek kon afgerond, leidde hij me naar de deur.
          ‘Let op de kleintjes,’ gaf hij me nog als wijsheid mee.
          ‘Ik dank u voor uw tijd,’ mompelde ik verslagen.
          In de druilerige miezer ging ik staan wachten op de tram. En dan straks ook nog betalen voor het voetbal op tv.

Vergeef mij

          Het gebeurde aan de snookertafel.
          Ik wist exact wat ik ging doen. Ik zou de witte bal precies hard genoeg tegen de blauwe aan laten tikken die daardoor netjes in het netje zou verdwijnen waardoor ik meteen in gunstige positie kwam te liggen voor het volgende punt. De zenuwen gierden me door de keel. Ik zette het rechterbeen stevig als een steunpilaar, strekte de linkerarm, hield het hoofd roerloos als een comapatiënt. In de V-vormige gleuf tussen wijsvinger en duim liet ik mijn keu soepel heen en weer glijden. Ik vulde mijn longen, hield de lucht even vast en overliep nog een laatste keer de routine: kleine tik, beheerst, zacht, met weinig kracht en veel gevoel.
          Toen liet ik los.
          De witte bal zwiepte als een gek de tafel rond, ook de blauwe kwam overal behalve waar hij zijn moest. Een hengst had ik gegeven. Een dreun. Een joekel van een stoot, zo hard dat voor hetzelfde geld het witte ivoor in twee helften kon zijn gespleten. Weg punt. Weg gunstige positie. Weg sfeer.
          Wat in ’s hemelsnaam was hier gebeurd?

          Simpel gezegd werkt de Natuurlijke Intelligentie ongeveer zo: het Brein scant een probleem, overloopt mogelijke oplossingen, kiest daaruit de beste en stuurt de nodige bevelen door. Een denkproces dat hooguit een paar seconden in beslag neemt. De Spieren horen dan als soldaten aan het front blind te gehoorzamen en de opdracht uit te voeren. Hier had het leger frontaal de aanval ingezet terwijl de generaal omsingeling had bevolen. Ergens op de lijn tussen Zender en Ontvanger was de Boodschap verloren gegaan. Hoe kon dit?

          Tot laat in de avond bleef die vraag aan me kleven. Allemaal doen we weleens iets wat we eigenlijk niet wilden. Dan stap je op het einde van de maand toch nog de schoenwinkel binnen en kom je buiten met laarzen die je eigenlijk niet nodig hebt. Of je maakt jezelf wijs het bij dat ene glas te zullen houden. Of je neemt je heilig voor niets lelijks te zullen zeggen, dan floep je het er toch naakt en hard en kwetsend uit. Je Verstand schreeuwt nee, je Lichaam doet het toch. Wederom: hoe kan dit?
          Ik ging te rade bij mijn Nieuwe Beste Vriend. Generative Pre-trained Transformer heet hij voluit. Omdat we steeds meer tijd doorbrengen met elkaar mag ik gewoon Chat zeggen, of GPT, al naargelang de richting van de wind. Chat is de ideale partner. Hij doet niet in huis, is proper op zichzelf, zoekt altijd meteen wat je vraagt en moppert nooit. Tot in de vroege uurtjes gingen we door. Het resultaat van ons beraad kwam zo een beetje hierop neer: Automatische netwerken in je hoofd werken vaak sneller dan je prefrontale cortex, je bewuste planner. Daardoor wil je vaak liever niet op je telefoon kijken en doe je het toch. Ja, ok, ik ben mee. Maar ben ik dan nog wel de baas over wat ik zelf doe? Wat ook vaak gebeurt: impulsen hebben hun eigen kracht. Ook wanneer je iets niet wíl doen, kan je brein toch een impuls afvuren. Alsof je lichaam helemaal zelf handelt. Dat was me dus vanmiddag overkomen. Emoties kruipen in de wachtrij soms voor, je wil kalm blijven en gaat toch schreeuwen omdat je je bedreigd voelt. En wat ik helemaal verbijsterend vond: veel dingen die we doen, doen we onbewust. Dan neem je toch nog een koekje terwijl je je had voorgenomen te zullen minderen.

          Volgens Chat normaal menselijk gedrag allemaal. Niets om me zorgen over te maken. Opgelucht ging ik mijn tanden poetsen. Toen mengde ongenodigd in mijn hoofd strafpleiter Jef Vermassen zich in de debatten. ‘Zie je wel,’ oreerde hij, ‘ik heb het altijd al gezegd. Onweerstaanbare Dwang. De mens kan er niets aan doen.’
          Een gelukzalig gevoel van vrijheid daalde als een wolk uit de hemel op me neer. Ik voelde me als een gevangene wiens ketenen net zijn losgemaakt. Dit was een vrijgeleide. Wat je ook zegt of doet, je kan er niets aan doen. Het is jouw schuld niet. Zeg je schat, je gat is toch echt te dik voor deze rok, oeps, sorry, het was eruit voor ik het wist. Passeer je de kassa zonder te betalen, excuus, het was sterker dan mezelf. Blijf je het n-woord maar gebruiken, parkeren op een plek voor mensen met een beperking, vul je je zakken met de spaarcentjes van zieken of bejaarden, een impuls, onbewust, je kan er niks aan doen.

          Getroost door die gedachte ging ik naar bed.
          Zoals elke avond dankte ik op beide knieën de sterren en planeten voor dit prachtige bestaan en smeekte om vergeving voor alle zonden die u en ik hadden begaan. Daar plakte ik voor ik het wist nog een kleine bede achteraan: ‘Of vergeeft u vandaag alleen maar mij mijn zonden, laat de rest van de wereld maar eens lekker op de blaren zitten.’
          Excuus daarvoor. Het spijt me echt. Ik kan er niets aan doen. Het is gewoon sterker dan mezelf.

Een Schitterend Wit

          Ik heb een boekje gelezen.

          Boekje.
          77 pagina’s. A-5 formaat. Lettergrootte 12, op zijn minst. Gewicht: 100 gram. Zelf gewogen. Op de keukenweegschaal. Wat voor iemand ben je wanneer je boeken gaat wegen op je keukenweegschaal?

          Het paste precies in de zak van mijn jas. Ik stapte de tram op aan de beginhalte, eindhalte voor wie van de andere kant komt. Ik ging zitten en sloeg het open.
          ‘Ik reed weg. Het deed goed. De beweging deed goed. Ik wist niet waar ik heen zou gaan. Ik reed gewoon. Ik was gegrepen door verveling, ik die me anders nooit verveelde was gegrepen door verveling.
          Veel ikken, vond ik. Het voelde alsof ik die ik was. Reed ook ik immers niet weg? Dat deed goed. Ook ik was vertrokken zonder doel. Strikt genomen wist ik natuurlijk wel waar de tram naartoe zou gaan, maar een bewust gekozen bestemming, neen, die had ik niet. Waarom deed ik dat? Misschien wel gegrepen door verveling. Zou best kunnen, terwijl ik me anders nooit verveel. Ik weet niet hoe dat moet, je vervelen.

          Vast zijn er onderweg mensen de tram ingestapt. En er ook weer uitgegaan. Dat moet haast wel. Ik heb het niet gezien. Ik reed mee met de man in het boek. Die reed met de auto zomaar nergens heen. Tot hij niet meer verder kon. Hij sukkelde een landweg in, raakte vast in de modder, kon niet meer voor- of achteruit. Toen begon het ook nog te sneeuwen.
          De man stapte in het donker het bos in. Waarom doet een man zoiets, hulp zoeken in een donker bos in een barkoude winternacht? Hij wist het niet, hij deed het gewoon. Mensen doen vaak dingen zonder precies te weten waarom. In dat aardedonkere bos komt een licht hem tegemoet. Een wit licht. Geen gloei- of spaarlamp, geen lantaarn of kaars, geen mens. Gewoon een licht. Een omtrek, een schijnsel. Een schitterend wit licht.
          Als u wil weten wat er dan gebeurt, moet u het boek maar lezen.

          Aan de eindhalte, de beginhalte voor wie aan die kant opstapt, zat ik helemaal alleen op de tram. Het boekje op mijn schoot. De bestuurder liet me. Misschien had hij me niet gezien. Misschien zitten er wel vaker oude mannen of vrouwen met een boek op hun schoot op zijn tram. Mensen gegrepen door verveling die zomaar even nergens naartoe willen gaan. Misschien leest hij zelf graag een boek. Dan weet hij dat wie leest liever niet gestoord wil worden.

          Een Schitterend Wit.
           Zo heette het boekje. De naam van de auteur is Jon Fosse. Jon. Niet John, zoals ik lang heb gedacht. Dus ook geen Amerikaan. Ik weet niet waarom ik dacht dat Fosse een Amerikaans schrijver was. Jon Fosse is een Noor. Hij is een jaar jonger dan ik en won enkele jaren geleden de Nobelprijs voor Literatuur. Ik dacht altijd dat die prijs alleen maar werd toegekend aan schrijvers van dikke boeken, turven van een kilogram of meer, met zinnen van twee tot negen pagina’s lang waarvan de kop zich ergens in het midden bevindt en de staart vooraan. Ingewikkeld, moeilijk, erudiet. Dat je als lezer zegt: Wauw! Wat is die mijnheer of mevrouw slim! Wat heeft die de materie tot op het bot uitgebeend! Wat heeft die die vertelling mooi gestileerd! En zo meesterlijk verwoord! En dat Bob Dylan daarop dan de uitzondering was. Al begrijp je daar vaak ook veel niet van.
          Jon Fosse schrijft in korte, haast kinderlijke zinnen. Droog. Mededelend. Soms een vraag, wel met een punt achteraan, geen vraagteken.
          ‘Ik zeg: wat wil je van me – en de gedaante geeft geen antwoord. Ik zeg: wil je dat niet vertellen. En de gedaante zegt: ik kan het niet vertellen. Ik zeg: waarom niet – en de gedaante geeft geen antwoord.’

          Toen de tram opnieuw de plek bereikte die voor mij beginpunt was en voor anderen het einde, had ik het boekje helemaal uit. Ook op de terugweg zijn er vast weer mensen ingestapt en ook weer uitgegaan. Dat moet haast wel. Ik heb het niet gezien. Ik heb de tram nergens halt weten houden. Weet niet wanneer we onder de grond gingen en er weer bovenuit kwamen. Vraag me niet of het geregend heeft of de zon geschenen heeft. Ik weet het niet. Ik was gewoon een man in een donker bos op een koude winternacht die het licht gezien heeft. Een schitterend wit licht.

          Een schitterend boek.

          Boek.

Het oog van Grote Broer

          Lang geleden leerde ik uit 1984 van George Orwell over leven in een wereld waarin Grote Broer elk gebaar, elke gedachte, elk woord van je in de gaten houdt. Leven in een dwangbuis, ellende. Naast een goede gezondheid is toch vrijheid blijheid ons hoogste goed. Ach, dacht ik toen, het is een boek. Fictie. Fantasie.
          De wereld heeft inmiddels de verbeelding ingehaald. Drones filmen ongezien de tuin waarin jij dacht naakt te liggen zonnen. Je telefoon legt vast wanneer en waar je gaat en staat. Op elke straathoek registreert een camera je doen en laten. Plas je in het bos tegen een boom, de boswachter in zijn peperkoeken huisje zit ernaar te kijken. Every Breath You Take, Big Brother’s Watching You.
          Wat is jouw probleem, vraagt u. Wie zich aan de regels houdt, hoeft toch nergens bang voor te zijn? Nou.

          Onlangs vond ik een bekeuring in mijn brievenbus. Drieënzestig waar je maar vijftig mocht, in een dorp onder de taalgrens. Op zich al raar. Ik rijd traag als een olifant die een alp over moet, bedachtzaam als een schaker, voorzichtig als een moeder met haar pasgeboren kind. En wat nog vreemder was: mijn wagen had die hele dag onbeweeglijk stilgestaan, honderdvijftig kilometer van de plek waar hij was geportretteerd.
          Ik dacht: wie zijn gat brandt moet op de blaren zitten, maar waar geen vuur is, kunnen ook geen brandwonden zijn. Dit kon ik zo niet laten.

          Bij het bericht stond ook een nummer.
          De dame aan de lijn klonk vriendelijk, geduldig, beschaafd. Een vrouw waarvan je bij het eerste woord al weet dat het in haar gezelschap fijn toeven is. Twee kinderen had ze in haar eentje groot te brengen, vertelde ze, doch ongelukkig was ze niet. Ze hield van haar baan, was tevreden met het loon al mocht dat natuurlijk wel wat meer zijn. Die avond had ze al wat op de agenda staan, anders graag, misschien een andere keer. Over mijn bekeuring, ze zou de bevoegde instanties verzoeken me een bewijsstuk te bezorgen. Inmiddels hoefde ik niets te doen, de boete werd voorlopig opgeschort.
          Een glimlach en een vriendelijk woord openen harten en deuren in deze al te harde wereld. Enkele weken later werd de zaak geseponeerd.

          Eind goed, al goed, zal u zeggen. Foutje, kan gebeuren. Was het maar zo eenvoudig. Grote Broer laat niet af.
          Met een vriend uit Nederland wilde ik wat gaan pilsen. We spraken af aan een tapkast in Breda, ergens halverwege. Nu moet u weten, mijn auto is een tiny camper, met koelkast, kookvuur en een bed. En Breda biedt voor campers een staanplaats, zeven euro voor één nacht, daarvan gaat een mens niet sukkelen.
          Ik mag dan thuis de leukste zijn, de slimste ben ik niet. Ik had net betaald toen ik me realiseerde mijn kenteken foutief te hebben ingegeven. Een 5 waar dat een 8 moest zijn. Dat dacht ik even zo te laten maar om die avond zorgenvrij te kunnen hijsen, betaalde ik een tweede keer, met correcte cijfers en letters deze keer. Ook veertien euro is nog steeds een habbekrats voor een nacht. Volgde een Bourgondische avond waarover verder geen details: wat gebeurt in Breda, blijft in Breda.

          Komt Kafka.
          Deze week in de brievenbus, in vette boze letters: ‘Naheffingsaanslag Parkeerbelasting’. Noord-Hollands voor boete. De stad Breda wilde graag 51.29 euro van me krijgen, ik zou hebben nagelaten mijn parkeerplek te betalen. Mocht ik een klomp hebben, die zou ter plekke zijn gebroken.
          De ervaringsdeskundige in mij schoot meteen in gang. In het oerwoud van kleine lettertjes vond ik, diep verscholen als een egel in het struikgewas, het nummer van mijn dossier. Verderop in nog kleiner schrift een wachtwoord, zeven hoofdletters met een kleine b erbij. Driftig vulde ik op de website de vakjes in. Al heel gauw raakte ik tot aan mijn nek verstrikt in een strop. Men zegt weleens: verzamelen is een vorm van liefde. Mijn liefde voor het parkeerticket is daarvoor niet groot genoeg, ik gooi die krengen na gebruik meteen weer weg. Derhalve had ik geen bewijsstuk om in te scannen.
          Nog altijd geen paniek. Aan de telefoon ben ik goed met vrouwen. Met vergrootglas en Sherlockskills zocht ik een nummer. Weer een vrouw, met een stem van metaal deze keer. Een bandje, een soort podcast voor Naheffingsaanslag Parkeerbelastingbetwisters.
          Ze ratelde en ratelde, wederwoord duldde ze niet. Dat je telefonisch geen bezwaar kan indienen, daar diende de website voor. Dat onderzoek naar dat bezwaar makkelijk zes weken kon duren. Dat dat geenszins leidde tot uitstel van betaling. Dat je dus best toch maar meteen betaalde, desgevallend stortte de bekeurder je achteraf de som wel weer terug. Dat hiermee het gesprek finaal ten einde was.

          Verweesd bleef ik achter, als een haas in een strop verstrikt in de doolhof van de bureaucratie. En ik dacht: als die parkeerautomaat een agent was geweest en die stem een echte vrouw, een glimlach en een vriendelijk woord hadden het ijs gebroken.
          Uiteindelijk kostte het me een halve dag het bezwaarformulier online in te vullen, compleet met bankafschriften en motivatiebrief. Dat leverde me, zo bleek gisteren, toch weer 51,29 euro op.
          Eind goed, al goed, zal u zeggen.
          Nou.

1 November vieren

          Dode bladeren op de aarde. Kale bomen die verweesd achterblijven. Mist over het land. De zon maakt zich op voor een winterslaap. De hemel huilt een beetje. Mannen gehuld in sjaals in jassen met opgezette kragen. Vrouwen onherkenbaar in het zwart. Overal chrysanten, de droefste aller bloemen. De wereld werkelijk een tranendal.

          Dit moet 1 november zijn, de dag om doden te gedenken. Treurnis, droefenis, groot verdriet. Maar dan toch niet hier! Ik weiger daaraan mee te doen. Vandaag is ook een vrije dag, een dag van feest, officieel. Er moet wat worden gevierd. Dus ik ga niet rouwen om de doden, ik ga de levens eren die eraan zijn voorafgegaan. Ik schuif de gordijnen toe, steek hier en daar wat kaarsjes aan, trek de kurk van een fles en omring mij met een greep uit wie zijn heengegaan.  

          Openen doen we met een eerbetoon aan de dode van de week. De Winnaar is Prunella Scales, Sybil Fawlty uit Fawlty Towers. Speciaal voor haar: Always look on the bright side of life. Drieënnegentig mocht zij worden. Tot op haar sterfdag keek zij naar haar favoriete serie. Met een lach op de lippen ging zij van ons heen, zo zie ik dat, en dat zij daarom voor ons allen voorbeeld moge zijn.
          Een beetje peper in het gat dan, voor een oude maat van toen. Op de stomende bassen van Level 42 kwam Max met zijn brommer onder een bestelwagen terecht. End Game. Love Games voor hem, op je vierentwintig is het Spel der Liefde het enige spel het spelen waard. Misschien is dat wel je ganse leven zo.
          Uit hetzelfde café, mijn maatje Flip. Vaker te vinden aan de toog dan op een werkvloer. One speel ik voor hem, met de stem van Johnny Cash. Omdat wij sinds ons eerste puistje één waren, inderdaad, maar toch nooit dezelfden. Santé voor hem. Ik doe niet zo aan missen, maar als ik iemand missen moet, dan zal het wel mijn maatje zijn.
          In een andere kroeg ontmoette ik mijn favoriete nachtraaf, Robbie was zijn naam. Een kilo of honderdtwintig, altijd jongen van de straat, stem als een asfaltschraper, een hart van koekebrood. Beat It, Robbie, samen met de Michael, ook al heel lang niet meer onder ons. Volumeknop op hard, ik doe mijn ogen toe,  voor me zie ik weer vliegensvlugge vingers vlinderen over de denkbeeldige gitaar van de beste luchtgitarist die de Seefhoek ooit gekend heeft. Beten en scheten hebben we gelachen samen, dat blijven we doen tot ik zijn laatste grap vergeten ben. Die van die kneukelende nozems zal dat zijn, wellicht.
          Voor Walter op de fiets nog een breed en lang Riders on the Storm, graag met forse tegenwind en heel veel regen, daar wordt ie alleen maar sterker van.

          Vrienden komen, vrienden gaan. Je verwacht het minder in Thuis en Familie. Toch schreven zich ook daar al beide ouders en enkele broers vroegtijdig de serie uit. Voor de jongste, die met de hardste kop, iets voor zijn door weinigen gekende binnenkant. Nothing Rhymed van Gilbert O’ Sullivan, dat rare mannetje met pet en in te korte broek dat hij als knaap zo grappig vond.  Vanzelf wordt inmiddels mijn glas door weemoed bewasemd. Dan toch. Ach, mijn broer. This feeling inside me could never deny me the right to be wrong if I choose. Mocht eigenwijsheid tot kunst verheven zijn, hij had nu vast zijn eigen  galerij.
          Voor de oudste van de twee graag iets licht, iets luchtigs en eenvoudig. Een meezinger van Will Tura of iets in die aard. Hopeloos, zo’n beetje wat hij van de wereld vond, of iets van De Strangers, Schele Vanderlinden of de Blauwe Geschelpte. Een Café Zonder Bier kan ook altijd.

          Dat brengt de sfeer er lekker in.
          Sfeer bracht ook mijn vader, zij het niet altijd de beste. Voor hem My Way, hoe kan het anders, door Frank Sinatra. Die leefde ook een tweede leven in het donker waarover niemand echt het fijne wist maar iedereen zo zijn gedachten had. Ooit legde ik mijn vader pesterig de versie van Sid Vicious voor, notoir Sex Pistol on dope, gestorven aan een overdosis. Het hielp onze zo al wankele relatie niet bepaald vooruit. Ha!
          Het laatste lied is voor mijn moeder. Dag Vreemde Man dan maar, door de ook al jaren wijlen Anneke Christy. Die laatste twee verzen faden we er dan wel uit, die vond mijn moeder flauwekul. Samen met het plaatje krijgt zij van mij een Kleenex mee.  

          De fles is leeg, het glas tot op de laatste druppel uitgewrongen. Tijd voor nog een laatste toegift. Eentje voor mijzelf: I was only Joking. Noteer dat in uw telefoon voor later.
          Ten slotte, bij het sluiten van de dans, de uitsmijter. Die is voor U.  
          En voor U.
          En voor U en U en U.
          Komt-ie! Zing en Dans nu allen mee met kleine André Hazes!
          En Lééf!