Verwacht van mij geen diepzinnige gedachten. Geen lyrische verzen over liefde, geen metaforen, allegorieën, beeldende beelden. Hoop ook maar niet op kunstige zinnen, fraai van snit en perfect op maat geknipt. Niet dat me de goesting of de wil ontbeert, er is gewoon de tijd niet voor. Het is al van opzij, opzij, opzij, maak plaats, maak plaats, maak plaats, we hebben ongelooflijke haast.
Ook in de oude dag raast het leven als een sneltrein door. Nu eens hier met dichtgeknepen keel en knieën van flanel bungelen aan een touw tegen de puntige flanken van een rots, dan weer in een Middeleeuws kasteel in een onbekende Poolse stad met de voeten onder tafel, eendenbout en rode biet op het menu. In een gewijde stilte op de groene tafel punten willen scoren in het snooker of het biljart, elders dan weer baantjes willen trekken als weleer, Netflix kijken, boeken lezen, je Facebook en je Insta in de gaten houden. Altijd maar aan de gang, altijd bezig, altijd druk en drukker in de weer.
‘Waarom toch,’ vroeg onlangs mijn jongste broer.
Hij is er nog, de oudste ook, ik zweef daar ergens tussenin. We ontmoeten elkaar geregeld, ook je contacten onderhouden vraagt uren van je tijd.
‘Jij lijdt aan het Tom Waes-syndroom. Jij moet overal zijn geweest, alles hebben meegemaakt. Waarom, zeg mij waarom?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ik naar waarheid, ‘en wat die Waes betreft, ik mag toch hopen iets minder bink te zijn en een tikje beter de Nederlandse taal te respecteren.’
Blijft inderdaad de vraag: waarom?
Het is niet alleen de liefde die ons drijft. Misschien toch ook een angst. Een fear of missing out. Een doe het nu voor je het later niet meer kan. De schrik op een dag niets meer zelf te kunnen doen, afhankelijk te moeten zijn, je te moeten laten bijstaan bij het lepelen van je lauw geworden soep, het schoonvegen van je billen, het herinneren van je dochters naam.
‘Ik slaap wel wanneer ik dood ben,’ antwoord ik dan stoer mijn broer. Zelf zit hij ook niet stil. Daarover praten wij dan, twee belegen mannen. En over zij die veel te vroeg van ons zijn heengegaan en dat we dat toch ook niet meteen de beste keuze vinden, ook al worden spieren strammer met de dag, gaat de wereld alsmaar sneller aan ons voorbij en loopt het hoofd vol en voller met ergernissen en chagrijn waartegen je je dan weer stijfkoppig wil verzetten.
Dan praten wij over onze oude moedertje dat we in haar laatste jaren vaker dan ons lief was liggend op haar zetel troffen, starend naar het scherm naast het schrijn op de schouw, de rolluiken neer tot halfweg het raam, asbak meer dan vol, afstandsbediening op haar schoot.
‘Koffie vind je op het aanrecht, water in de koelkast,’ zei ze dan. Ze keek nog nauwelijks naar je op. ‘Of trek je liever graag een wijntje open?’ Bij dat laatste hoorde je wat hoop doorklinken, ze zag in onze aanwezigheid kans zichzelf en haar pijn wat dieper te verdoven. Wij hadden dan weliswaar wel een broer verloren, shit happens, life goes on, zij een zoon.
De dag van zijn dood was haar sterre stille blijven staan, het licht in haar ogen beginnen doven. Ze haspelde de personages van Thuis en Familie door elkaar, wist niet te zeggen wie meedeed in de avondafleveringen van de nieuwe jaargang of in de vroege namiddag figureerde in de herhalingen van twee seizoenen eerder. Zij keek naar kookprogramma’s zonder zelf nog te koken, naar documentaires over het leven van het stokstaartje in Zuid-Afrika, het meest hield ze nog van integrale bergetappes in de Tour de France vanwege de schilderachtige vergezichten van plekken waarvan zij haar ganse leven alleen maar had mogen dromen er ooit te kunnen komen.
Haar oude dag duurde nog zes lange jaren tot ook zij uiteindelijk heenging, liggend, zoals ze dat die hele tijd geoefend had. Het mocht van ons, zij had haar rust verdiend, haar leven lang haar nestel afgedraaid, een ietsepietsie voor zichzelf en het grootste deel voor ons.
Daarover praten wij dan, mijn broer en ik. En over hoe ook wij hebben geprobeerd er maar het beste van te maken, struikelend en hortend kinderen mee grootgebracht, een bescheiden welvaart verworven, lief en leed geleefd. Hoe ook voor ons langzaam de zandloper leegloopt, de ligzetel lonkt. Dat ook wij op een dag alleen nog rusten, berustend in het lot en bij pijp en borrel daarover keuvelen met elkaar, uitgesponnen en langdradig.
Maar beter liever nog niet nu. Geen tijd. Guus kom naar huus want de koeien staan op springen, om zo te zeggen, de varkens motten vreten en het hooi mot van het land.
Zoveel valt er nog te doen, en de klok zegt tik, tik.
