‘Te veel liefde leidt tot oorlog’. Dat stond er.
“Te veel liefde leidt tot overbevolking, ja” Anna Lyste, opiniërend hoofdredacteur bij De Schrijverij, grapt nooit tijdens een redactioneel overleg. Ook niet daarbuiten, zij is een vrouw zonder humor. Zo zijn er ook.
Voor ons lag een interview met Eric Zemmour, volgens de reporter een Franse intellectueel. “We zijn te week geworden, te veel behept met mensenrechten.” poneerde hij.
“Waarom zegt iemand toch zoiets?” vroeg Anna zich hardop af. “Wat is dat toch met al die Trumpuleske brulboeien vandaag? Macho links, macho rechts, iedereen alfaman, is dat het nieuwe correcte denken? En maar zo hard mogelijk toeteren over het eigen grote gelijk. En maar kappen op een ander! Het Verdrag van de Rechten van de Mens kan ook naar het stort, bij gratis sorteren. Ménens of wat? ” Eens op dreef wordt Anna weer het felle jonge meisje dat ze ooit geweest moet zijn.
“Je merkt het wel vaker,” suste ik, “dat wie het zelf op jonge leeftijd niet gemakkelijk had, dikwijls hardere standpunten inneemt. Dat het een soort van compensatiegedrag is.” Mocht er geld zitten in klakkeloos advies door de amateurpsycholoog, ik kon skiresorts bouwen in Qatar. Of ik kocht Beerschot.
“Liefde is… alles, toch?” Haar stem werd luider, ze begon driftig te zwaaien met haar armen alsof ze uit de lucht de woorden kon plukken die ze nodig had. “Welke onzin je toch de hele tijd hoort!”
Op een of andere manier richtte haar kwaadheid zich op mij, een onveilige situatie.
Niet helemaal eerlijk ook, ik ben helemaal geen Franse intellectueel. Integendeel, ik was ooit zelfs schoolmeester. Toen hoorde ik ook de hele tijd: je mag niet te lief zijn, niet te veel pamperen. Je moet hard zijn. Streng straffen. Een voorbeeld stellen. Dat begreep ik toen ook al niet. Ja-a, dacht ik dan, er zijn landen waar ze overspelige vrouwen stenigen. Strenger en harder en gruwelijker kan ík het niet bedenken. Doodt die steen ook de verliefdheid? Of vinden geliefden slimmere wegen om elkaar te kunnen beminnen?
Anna was nu helemaal los. “Dat is allemaal angst. Al-le-maal angst. De allergrootste schreeuwers zijn dikwijls het bangst. Maar als er ooit iets gebeurt, dan moet het zo wezen. Wie het meeste angst heeft, heeft vaak het minst te vrezen.”
Bidoewap, Bidoewap… zong het in mijn hoofd. Ik kende dat liedje nog.
“Allemaal wel waar, Anna,” probeerde ik, “maar die mijnheer heeft wél doorgeleerd. Die ziet dingen die wij niet zien. Verbanden, het grotere geheel…”
“Fuck off, jij!” riep ze. Eigenlijk ben ik in de hiërarchie haar meerdere maar Anna komt soms behoorlijk uit de hoek.
“Doorgeleerd? Misschien. Maar door-ge-lééfd? Filosoferen op je dikke kont in je Vintage Design Chesterfield, dat kan ik ook. Ik kan ook oneliners verzinnen over vluchtelingen of migranten of hongerlijders of whatever. Hoe het allemaal hun eigen schuld is. Dat ze het allemaal zelf moeten oplossen. Ze moeten dit, ze moeten dat … dat is toch vooral een manier om te zeggen dat jij zelf geen poot hoeft uit te steken. Jij bent nergens verantwoordelijk voor.”
Als ze gaat, gáát ze: “Intellectuelen, bah! Eentje roept iets, andere intellectuelen palaveren daarover, intellectuele journalisten schrijven daar intellectuele reportages over. Half-intellectuelen lezen dat enzovoort.” Ze raakte een zenuw: zo komen zulke interviews op de redactietafel van De Schrijverij.
Ze nam haar jas. Blijkbaar was onze vergadering voorbij.
“Luister,” zei ze, merkwaardig zacht ineens. “ik ben geen intellectueel. Ik ben een nuchter mens. Geloof mij: Liefde. Kan. Er. Nooit. Genoeg. Zijn. Nooit!” Ze priemde haar vinger tegen mijn borst, haar stem bijna dreigend. “Voor alles en iedereen, hoor je, schrijvertje?
Voor alles en iedereen…
Voor het een én het ander.
Voor jou en voor mij.
Voor jouw gelijk en voor het andere gelijk. Liefde,
voor de bloem en de belt waar ze op bloeit,
voor de dag en voor de nacht en voor de zomer Liefde
en de winter,
voor de waarheid én de leugen voor
het wit en voor het zwart
voor de groei en het verval,
voor het komen en het gaan.
Voor het leven. En de dood.
Liefde voor…VERDOMME!”
“Anna…,” lispelde ik, en gaf haar mijn zakdoek, “kom maar. Ik weet een fijn nieuw caféetje in de stad.”
Liefde voor jou, dacht ik. Maar dat zei ik niet. Ik ben een schrijvertje.