Twijfels

               Honderdnegentien pagina’s ver was ik, toen ik het boek met een diepe zucht finaal dichtklapte. Nog driehonderdentwee te gaan leek me van het goede wat teveel. Het is wel mooi geweest. Al hoor je me niet zeggen dat het geen goed boek zou zijn.
               Wat maakt een boek ook goed? In de media waar ik mijn mosterd haal, werd het alom bejubeld en geprezen maar hoe ik ook probeerde, mij kon het niet bekoren. Het thema lag me al niet zo, een moeder die doodgaat, een kind dat treurt. Diepdroef drama, dat wel, maar ook van alle tijden. Knappe schrijver die daar nog wat origineels aan weet toe te voegen. Dat gebeurde hier dan ook niet.

               Toch vond ik dat moeilijk, een boek ongelezen wegbergen. Afbreken voor het einde, ik kan dat slecht. Nog nooit wandelde ik halfweg een film de zaal uit, van elke toneelvoorstelling zag ik de acteurs na afloop groeten, eens miste ik zelfs na een werkelijk slaapverwekkende poëzieavond mijn laatste bus. Hardnekkig ploeteren doorheen een boek tot ik de laatste letter achter de kiezen heb zie ik als een soort morele plicht jegens de maker.
               Met enig schuldgevoel zocht ik voor dit niet uitgelezen werk een plek in mijn rek. Mijn oog viel op de foto van de vrouw op de achterflap. Een golf van empathie spoelde over me heen. Mocht ze dit zien, hoe zou ze zich dan voelen? Dit boek had haar voorzeker emmers zweet gekost, ze had de gewoonste gebeurtenissen uitgewerkt tot in de kleinste details, uren schrappen en herschrijven en verregaande research waren hier aan voorafgegaan. Medisch jargon werd in helder Nederlands uitgelegd, ingewikkelde procedures nauwkeurig toegelicht. Deze vrouw had het beste van zichzelf gegeven, zich dubbel geplooid, tijd noch moeite gespaard, vrienden en familie verwaarloosd en wat kreeg ze daarvoor terug? Een of andere minkukel zet het koudweg op de Niet te Behappen-plank. Mocht het mij overkomen, ik sprong op de koudste winterdag bij de vissen in de vijver en hield zo lang ik kon mijn adem in.

               Gans bij toeval stond die avond een tussentijdse evaluatie van Eigen Werk bovenaan mijn te doen-lijst. Lieden die dezelfde droom dromen als ik, op een dag het genoegen smaken achter glanzende vitrines prominent je naam te zien, op een harde kaft, liefst etalagebreed uitgestald en gepimpt met etiketten waarop Winner Booker Prize, Laureaat Libris Literatuurprijs of toch minstens Aanbevolen door de Uitbaatster – zouden hun leeservaring over mijn Misschien Ooit Een Boek met me delen.
               De bijeenkomst werd geen feest voor mijn ego.
               Dat er een dunne lijn loopt tussen kunst en kitsch, oordeelde fijntjes een erudiet lezer. Ik wist spontaan aan de verkeerde kant van de lijn te staan.
               Dat mijn vertelsels haar deden denken aan De Witte van Zichem, liet een jong meisje zich ontvallen. Ik voelde me plots ouder dan een reuzenschildpad op Galapagos.
               Probeer toch het cliché te mijden, adviseerde een ander aanstormend talent. Een kop koffie een bakje troost noemen of wolken zwanger van hoop zet hij prompt op de Niet Te Behappen-plank.
               Dat er ook wel aardige passages in mijn stukjes voorkwamen, besloot tot slot een attente cursiste. Het klonk als we kunnen toch ook gewoon vrienden blijven.

               Geslagen als een afgewezen minnaar fietste ik naar huis. De avond was koud en bitter, het miezerde, de wind blies tegen. Al ben ik al lang geen kind meer, het huilen stond me nader dan het lachen. Je tijd van gaan is gekomen, hield ik mezelf voor. Ga kantklossen. Pottenbakken.  Koi kweken. Een wonderkind van zestig is waarlijk geen gezicht.
               En zie! Als een voorspelbaar cliché voltrok zich toen een wonder. Een helder inzicht verlichtte als een zonnestraal mijn gedachten. De wind ging vanzelf liggen, de hemel hield op met huilen. Tegenwind maakt je sterker, bedacht ik . Je gaat er alleen maar beter door fietsen. Wat mij eerlijk en openhartig was gezegd, mocht ik helemaal niet afwijzen, ik moest het integendeel omarmen.
               Natuurlijk gaan we vrienden blijven, glimlachte ik toen. Het zijn immers je vrienden die je vrank en vrij de waarheid zeggen, die zien wat jij niet ziet, je ogen openen voor je blinde vlekken. Kitsch, dacht ik, ha, wacht maar! Oubollig, nou! Cliché, ho maar! Ik voelde de schrijver in mij herrijzen (als een Feniks, schreef ik haast, maar ik heb geleerd clichés te ontwijken).
               We Zullen Doorgaan, zong plots een Ramses in mij. We zullen doorgaan, schreeuwde ik luid naar het donker van de nacht. We Zullen Doorgaan. Tot we in de etalage zijn.
               Niets ergers voor een schrijver dan te worden weggezet op de Niet Te Behappen-plank.

Een gedachte over “Twijfels”

Plaats een reactie