Voor jou

              

               Was het leven een marathon, dan strompelde ik nu zo ongeveer voorbij kilometerpaal vierendertig. Vlotjes rennen kon ik nooit echt goed. Hardlopen is een sport die pijn doet. Je holt al gauw jezelf voorbij, verzuurt ervan, voelt je krachten zo uit je lichaam vloeien. Bovendien moet het zwaarste nog komen. Vanaf hier gaat het pad alleen nog maar omhoog. Het wordt harken naar de meet, het laatste rondje in de arena is niet altijd een feest.
               Doch Moedig Voorwaarts, zeggen wij. Doe wel en kijk niet om. Of we wel doen weet ik niet zo zeker, omkijken evenwel doen we elk jaar opnieuw, wanneer de aarde weer haar eigen rondje rond de zon heeft volgemaakt. Niet dat we daar veel uit leren, het voelt gewoon goed te doen alsof en onszelf te beloven het vanaf morgen beter te zullen doen.

               Veel bijzonders zie ik niet als ik over mijn schouder kijk. U en ik verschillen niet zoveel, we lopen tenslotte allemaal min of meer dezelfde route. Ook ik heb weleens last van okselgeur of slecht humeur. Ook ik snauw weleens onbehouwen en schaam me daarvoor achteraf dan diep, ook ik maak voor een ander veel te weinig tijd, luister vaak te weinig en drink weleens te veel. En de splinter in uw oog zie ik sneller dan de balk in het mijne. We lijken meer op elkaar dan we denken.
               Verder mag ik echt niet klagen. Ik mag hopen u ook niet. De knoken zeuren wel maar doen het nog. Het leven daagt nog altijd uit, er worden nog steeds meer plannen gemaakt dan verwezenlijkt. Kilometer tweeënveertig is nog een heel eind weg.

               Of ik afgelopen jaar ook wat gelezen heb, wil u graag weten. Drieëndertig boeken tel ik op mijn lijstje want ja, ik houd daarvan een lijstje bij, het hoofd laat weleens een gaatje vallen. Welke lieten de diepste indruk na? Toevallig of in tijden als deze misschien ook niet, twee oorlogsromans: De Fabriek der Klootzakken van Chris Kraus en Wat ons nog rest van Aline Sax. De eerste vertelt de weerzinwekkende geschiedenis van een raszuivere nazi, de tweede is een roman in verzen over de weduwen en dochters die achterblijven als de kanonnen weer zwijgen. Allebei zijn ze op eigen wijze zeer bijzonder. Leg ze om de vrede te vieren onder de boom en maak er iemand blij mee. Mij niet, dank u, ik heb ze al, alsook een lijstje met dertig nieuwe titels, eenvoudig op aanvraag te verkrijgen.
               Wat deed ik verder nog? Ik keek naar Canvas, Netflix, Sports Eleven en een enkele keer ook NPO. Eigentijdse namen, je vermoedt er niet meteen een televisiezender in. Soms denk ik nog weleens aan BRT, Holland 1, Holland 2 en de blote borsten tijdens carnavalsshows op Duitsland 3.
               Ik herbekeek de volledige Peaky Blinders met op mijn hoofd een geruite pet waar in de klep scheermesjes zaten verstopt. Ik zag drie prachtige koninginnen in The Crown en verslond ontelbare Britse detectives. Ik heb stilaan genoeg lijken, folterkelders en gebrouilleerde detectives gezien. Waar het gaat om manieren te verzinnen om een ander pijn te doen, kent de menselijke fantasie geen grenzen. Een bescheiden tip voor scenaristen: de dader hoeft niet per se in aflevering 1 scène 1 opvallend onopvallend in een hoodie door het beeld te joggen.
               Wie per dag twee uur naar televisie kijkt, slijt jaarlijks dertig dagen voor het scherm. Een maand! Dat lijkt tijdverlies maar is het niet. Het is een vlucht uit die alsmaar veeleisender sport die Leven heet.

               Ook de planeet nadert kilometerpaal vijfendertig, is hem misschien zelfs al voorbij. Daar lag ik weleens wakker van, van dat veranderende klimaat. In de nacht van 20 december zat ik om 22 u te zweten op mijn fiets. Weet een kind van tien nog wel hoe koude ruikt? Hoe vrieskou in je velletje prikt als was je een speldenkussen? Hoe verse sneeuw smaakt?
               Ook die onophoudelijke gruwelstroom houdt me uit mijn slaap. Gaza, Odessa, Kivu, Praag. Dat we daar met zijn allen machteloos op staan te kijken. Niks kunnen of willen doen. De wrede verbeelding van wereldleiders en generaals zet de creatiefste scenaristen op ruime achterstand. Was de reële wereld een misdaadserie, ik draaide de knop zo om. Een maand per jaar gewonnen.

               Doch deze loper, hij sloft voort. Tot bij de lauwerkrans. Hij voedt zich onderweg met de mooie dingen op zijn tocht. Het leven zoals het is. Himmelhoch jauchzend zu Tode betrübt, het is mij niet onbekend. Met overgave, passie, emotie. Wie niet voelt, leeft niet echt, dat denk ik ervan. En u en ik, of mag ik voor deze ene keer jij zeggen, jij en ik, we leven nog.

               Dat gaan we nog acht kilometers lang blijven doen. Als de beste versie van onszelf. Rennend naar de glorie wens ik u – jou- een in alle opzichten bruisend 2024. Blijf vooral lekker lopen.

Afscheid van X

               Het spijt me dat ik zeggen moet, tussen mij en X komt het nooit nog goed. Oprecht jammer dat het zo gelopen is.
               Ik was nog een jongen toen ik X leerde kennen. Ik zat op een keukenstoel achter een mok dampende chocolademelk. Uit het grote pak voor me viste ik zesentwintig koekjes. Die rangschikte ik op de tafel netjes van a naar z, een bescheiden letterkoekenexpositie. Algauw maakte ik er originele figuren mee: een buxus, een crucifix, een xylofoon. De kunstenaar in mij is toen geboren.
               X oogde nog onopvallend toen, haar benen zedig gekruist, een beetje weggedrumd tussen de weelderig krullende w en de langbenige y. Ze had iets exclusiefs, vond ik, een mix van exotische mysterie en een zwoele zweem van seks. Dat weerlegde ze meteen, gans ontdaan en geheel perplex. Enig sexappeal was haar dan misschien niet vreemd, voor extreme gedachten diende je bij k en s te zijn. Op dat vlak duldde ze geen excessen. Zo was X toen. Mijn gevoelens voor haar waren exceptioneel. Ik vond haar sexy en bekoorlijk en behaaglijk warm als een saxofoon bij een glas rode wijn en een knapperend haardvuur. Vanzelf werd X een bepalende factor in mijn leven.

               Altijd waren we samen. Toen kwamen onze apenjaren en verloor ik haar uit het oog.
               ‘We gaan op zoek naar X,’ schoot een vriendelijke leraar wiskunde meteen te hulp. We zochten tussen axioma’s, haakjes, maal- en deeltekens, breuken en kwadraten. X liet zich niet altijd zo makkelijk vinden.
               ‘Jaag haar niet op, ‘ adviseerde de leraar, ‘isoleer haar. En bovenal: laat X in haar juiste waarde.’  Ik probeerde, al speelde X vaak hard to get. Soms vond ik haar en soms ook niet. Ook haar juiste waarde kon variëren. De ene keer bleek X 1 te zijn, een andere keer min 3. Ik begreep haar niet. Op een bepaald examen bleek X gewoon nul, had ik me urenlang extra uitgesloofd voor niks.

               Nul is nooit de uitkomst, niemand wil nul zijn, daarvoor was X ook veel te exclusief. Die nulwaarde ging aan haar kleven als Tippex die je niet verwijderd krijgt. Ze sukkelde in een minderwaardigheidscomplex waar enkel een expert en een flinke dosis Xanax haar weer uit konden praten. Ook ik deed mijn best.
               ‘Ik ben niks,’ huilde ze.
               ‘Wel,’ praatte ik op haar in, ‘jij bent X, hoor je. Wie ben jij?’
               ‘Ik Ben X,’ snikte ze.
               ‘Onthoud dat,’ zei ik. Ik ontfermde me over haar. Tienduizend spelletjes OXO speelde ik met haar, bij Scrabble plukte ik X zo vaak ik kon uit mijn lexicon, acht punten extra telkens weer. Luxe, legde ik, mailbox ook. Eén keer zelfs laxeermiddel, wat ons allebei naar een ongekende extase voerde. Excelleren dankzij X verschafte haar en mij een maximaal genoegen.

               Toen bleek X enigszins bipolair. Niet toevallig staat haar ene been helemaal haaks op het andere. Haar hang naar succes nam toxische dimensies aan. Ze ging zich extravert gedragen en steeds vaker te buiten aan extreme excessen. Zo overwoog ze op een dag haar naam te veranderen.
               ‘Prince ging zich plots toch ook TAFKAP noemen,’ stelde ze.
               ‘Prince of TAFKAP, allebei even dood,’ antwoordde ik meedogenloos.
               ‘Ik dacht aan Twitter,’ zei ze.
               ‘ ‘Mijn Lieve X,’ probeerde ik, ‘je kan je toch niet voordoen als een kwetterend vogeltje? Je krijgt niet eens je pootjes naast elkaar.’
               ‘‘Relax nu maar,’ zei ze, ‘dat is exact wat ik ga doen.’

               Haar getweet werd mij allemaal te veel. Onze relatie oxideerde, vroeg of laat zou ze exploderen. Als ijsschotsen dreven we uit elkaar. Ik verweet haar exhibitionisme, zij behandelde me als een appendix die uit haar leven verwijderd moest. Op een nacht vluchtte ik in een taxi in het donker.

               X kreeg nieuwe vrienden, hoorde ik. Een grofgebekt zootje, externe, anonieme lieden met extreme ideeën. Voor exuberante sommen liet ze zich schaamteloos exploiteren. Elke vogel mocht bij haar een ei kwijt, al geurde het naar excrementen. Alles mocht, alles kon, als het maar de kassa spekte. De vulgairste scheldpartijen liet ze expres passeren, ze negeerde de grofste xenofobe schimpscheuten, liet de leugenachtigste complottheorieën ongemoeid. Vrije meningsuiting, noemde ze dat. Het loonde. Na een externe audit liet ze haar waarde, ooit min 3, taxeren op de beurs.

               ‘Mijn lief klein vogeltje,’ vroeg ik wanhopig in een laatste poging tot verzoening, ‘waarom kan je toch niet weer als vroeger zijn?’  
               ‘Voor jou wil ik wel gewoon weer X worden, hoor’ zei ze toegeeflijk. Maar het was te laat. Ze veranderde dan nog wel weer haar naam, haar houding werd alsmaar extremer. Mijn schots dreef onherroepelijk naar de exit.
               Daardoor is nu dus X mijn ex.

Lijden voor de kunst

               Het gebeurt niet al te vaak en het gaat gelukkig ook weer gauw voorbij, maar soms geloof ik werkelijk een soort van kunstenaar te zijn. Kunst is een ambt dat offers vraagt. Voor de kunsten moet men lijden, dat geloof ik dan beslist. Een oor eraf is van het goede wat te veel, maar tot diep in de nacht gans alleen koteren in de krochten van mijn ziel, daar oude wonden doen ontwaken, ze met een krassende kroontjespen op beduimeld perkament in mooie woorden gieten bij het schaarse licht van een kaars, dat beeld zie ik dan. Een knagende honger hoort daarbij en een niet te lessen drankzucht. Als een vogel die een ei gaat leggen, trek ik me terug uit het bestaan.
               Zo zonderde ik me deze week dus weer eens van de wereld af. Ik betrok een kamer in een klein hotel aan zee en noemde mezelf Schrijver in Residentie. Een kunstenaar die lijdt, doet niet aan valse bescheidenheid.

               Ik was hier al eerder geweest. Toen werd ik vriendelijk onthaald door een geblondeerde jongedame die een soort van the emmer is full Engels sprak met Oost-Europees accent. Ze wees me een kleine kamer toe, proper en gerieflijk, voorzien van bed, warm water en een stopcontact voor de laptop. Bovendien serveerde men er al in alle vroegte een copieus ontbijt. Tot mijn grote vreugde. De ochtend immers bestaat uit goede voornemens en sloten koffie. Daar mag ik dan graag een toast of pistolet en een eitje bij hebben.
               Wat me echter ook deze keer finaal weer voor deze plek deed kiezen, was de belachelijk kleine bijdrage die men maar vroeg. Ik beeldde me ietwat overmoedig in dat men het als een eer en gunst beschouwde voor enige dagen een auteur van mijn kaliber te mogen huisvesten.

               Ik had hier oprecht naar uitgekeken. Duizend-en-één ideeën borrelden in de rechterhelft van mijn brein. Ik was hogelijk gemotiveerd, topfit, vastbesloten shiften te draaien als een havenarbeider op zwart zaad.
               Alle tekenen waren gunstig. De zon scheen. Het verkeer stroomde in de goede richting terwijl het stremde aan de andere kant. Nog niet eens ver voorbij Beveren-Waas liep het water me al uit de mond bij de gedachte aan een British Breakfast, toast, tomaat, bruingebakken worstjes, witte bonen in tomatensaus, een spiegelei en de ganse ochtend koffie à volonté. Ik reikhalsde nu al naar een ontspannen avond na noeste arbeid waar ik in een artisanaal eethuisje een krokant gebakken pladijs op een bedje van puree met peterselie zou doorspoelen met een glas gekoelde Chardonnay. Of twee, mocht de puree aan de droge kant uitvallen.

               Waar blijft dan het lijden van de artiest, vraagt u zich af. Welaan dan, hier. U kent de zegswijs: wie pinda’s betaalt zal in de aap logeren. Er wachtte me deze keer niet de sympathieke Oekraïense van weleer, ook geen oude knar of nurkse Basil Fawlty. Er wachtte helemaal niemand. Het onthaal bestond uit een troosteloos, compleet ontoegankelijk, hermetisch met traliewerk afgesloten loket. De bezoeker diende nauwgezet de richtlijnen te volgen die op keurig getypte briefjes op traliehek en muren prijkten.  
               Om bij aankomst uw verblijftaks te betalen, scan de QR-code.
               Als bewijs van betaling ontvangt u een cijfercode op uw telefoon.
               Open met de verkregen cijfers mini-locker nummer zeven die u vindt naast de voordeur.            Opgelet: uw kamersleutel opent ook de buitendeur.

               Praktisch, dat zeker. Harteloos kil en koud nog meer. TL- licht waar ik kaarsen had verwacht. Ik voelde me niet meer de welkome gast van destijds, ik voelde me een kip die gepluimd moest en om wiens welzijn verder niemand taalde. Gedwee volgde ik als een boyscout op sporentocht de opdrachten. Het spoor leidde naar de lift waar zich op de deur het finale eindspel aankondigde, op een wit blad, Times New Roman, lettergrootte 16: ‘Onze excuses voor de hinderlijke situatie, maar het ontbijt komt te vervallen omdat de verwarming niet werkt.’

               Tot diep in de nacht graven tot het pijn doet in de kelders van je ziel is één ding. Een oor eraf een tweede. Bestaan er echter gruwelijker zaken dan een ochtend zonder koffie? Zonder toast? Zonder ei? Ik zeg u: niet in mijn wereld. De grond waarop ik stond werd drijfzand, mijn wereld stortte in, zelfs het lijden van een kunstenaar kent zijn limieten. Teleurstelling en woede worstelden in hart en hoofd om voorrang.
               Ik dacht: ik moet hier als de weerlicht weg.        
               Ik dacht: Reclameren. Protesteren. Fulmineren.
               Ik dacht: Compensatie! Schade! Vergoeding voor geleden leed! Een goedmaakweekend voor twee plus gratis diner in het duurste restaurant in de buurt!
               Toen dacht ik aan dat ziekenhuis in Gaza. Die moeders en hun kinderen.
               Ik trok de deur weer achter me toe en ging op zoek naar een bakker voor een brood voor morgenvroeg

De laatste druppel

            Elke keer als ik voet zet in Antwerpen-Centraal moet ik naar het toilet. Echt elke keer. Vaker plassen hoort bij ouder worden, dat weet ik. Maar waarom precies daar? Die majestueuze inkomhal werkt blijkbaar op mijn blaas als een baby op een moederborst.

            De toiletten in dit overigens prachtige stationsgebouw hoeven niet vermeld op de Wereld Erfgoedlijst. Ze zijn, in drie woorden, kaal, kil en klam. Wel proper. En ook merkwaardig duur: je betaalt een volle euro terwijl je er strikt genomen toch een deel van jezelf achterlaat. Gelukkig onthaalt je voorbij het draaihek een vriendelijke mijnheer die je als een dienstbode de weg wijst. Ik werd er zowaar verlegen van. Ik vermoedde in de man een ex-gevangene die in deze baan een tweede kans zag om de trein van zijn leven alsnog weer op de rails te krijgen. Trein, rails, station, hebt u hem? Jaja, ik ben me er eentje.

            Op het ritme van de natuur nam ik er de tijd voor. Het is niet meer wat het ooit is geweest: voluit voor- en achternaam pissen in de sneeuw, compleet met hoofdletters en een puntje op de i, zit er niet meer in. Geen erg, voor één euro mag het feest best wel wat langer duren. Naast plasdwang komt met de jaren ook Geduld.
            Naast me hoorde ik een man friemelen aan een ceintuur, in minder dan geen tijd klaterde een luidruchtige waterval in het urinoir naast het mijne. Verlegen focuste ik in mijn eigen bakje op de vlieg op het witte email.
            ‘He he,’ zei de man. De vlieg gaf geen krimp. Ik ook niet.
            ‘Wat vindt u daar nu allemaal van,’ vroeg de man plots. Hij was groter dan ik, jonger wel maar kaal, stoppelbaard, azuurblauw pak, bruine schoenen. Ik meende hem al eens eerder te hebben gezien maar zou bij god niet weten waar. Ik had ook geen idee waarop hij doelde.
            ‘Op mijn leeftijd vind je niet meer zoveel,’ mompelde ik tegen de vlieg. Wijsheid, krijg je er met het klimmen der jaren ook zomaar bij. Dat je over alles wat moet vinden, daarmee heb ik het stilaan wel gehad.
            ‘Dat Pietengedoe,’ verduidelijkte de man. Dat gaf deze conversatie tussen twee onbekende mannen in het herentoilet toch een wat curieuze wending. ‘Zwarte Piet. Roetpiet. In Gent hebben ze zelfs een vrouwelijke Sinterklaas.’ Met kracht lanceerde hij een tweede straal. ‘Zwart ook nog,’ zei hij. Even vreesde ik voor springtij in zijn urinoir.
            Van mijn vele gebreken is het onvermogen te kunnen zwijgen als me daartoe de kans geboden wordt, misschien wel de grootste. Ik kan het niet. Ook hier. Ik wilde niet, beet in de koortsblaas op mijn lip, het baatte niet.
            ‘Zie het zo,’ zei ik, ‘De Sint bestaat niet echt. Het is een doen alsof, zoals carnaval. Er lopen gewoon wat meer poppen in de stoet.’
            ‘Dit is wel onze traditie,’ gromde de man, geprikkeld door mijn woke woorden.

            Plasdrang. Geduld. Wijsheid. Voeg daarbij Bedachtzaamheid.
            Ik dacht aan de tijden van niet meer dan één Sint. Die verleende audiëntie op een rode troon in Grand Bazaar. Vandaag tuimelen de Sinten met bosjes tegelijk uit de taxi, elke kind een eigen Sint. Halloween heette nog Allerheiligen toen, die dag herdachten we de doden. Op Aswoensdag moest je een kruisje op je voorhoofd, het begin van veertig dagen zonder snoep. Op kerst kwam eerst de nachtmis en daarna pas de drank. We spraken met twee woorden, zegden u tegen grote mensen, bleven op de tram niet zitten als ouderen moesten staan. Al tradities en gewoonten die zonder veel gedruis verdwenen in het gat van de geschiedenis en vandaag verteerd zijn door de tijd. Enkel over deze blijven we bakkeleien: een oude man in een jurk lokt met snoep en speelgoed argeloze kinderen op zijn schoot en laat zich daarbij hautain bedienen door een zwartgeverfde witte man.

            Dat alles dacht ik dus. Maar ik zei:
            ‘Alles heeft zijn tijd, weet u. Alles gaat voorbij en voor alles komt iets nieuws in de plaats.’ Berusting, zet maar bij op mijn oude mannenlijst.  
            ‘Voor mij is dat de laatste druppel,’ zei de man bits. Een zip van een rits en toen wist ik het. Dat gretige plassen, die raspende stem, de laatste drop. Hij was het, die komiek van the emmer is full!

            Buiten knoopte ik mijn sjaal strak om mijn hals en mijn jas tot het bovenste knoopsgat. Het was koud geworden. De Winter staat voor de deur, dacht ik. En meteen daarbij: Wilders dan dit hoeft het voor mij niet te worden.
            Want ja hoor, ik ben me er nogal eentje.