Paranoia, twijfel en vooral veel dorst, zeg dat Van het Groenewoud het gezegd heeft, dacht De Schrijver. Voor dorst liet god Den Duvel rijpen, doch ook daarmee krijg je twijfel en onzekerheid niet doorgespoeld.
‘Fijn dat je geprobeerd hebt,’ had de schrijfcoach hem gezegd. Ze had daarbij een allerliefste glimlach tevoorschijn getoverd, een dolk in fluwelen foedraal. Doodknuffelaar in bijberoep, noteerde De Schrijver na afloop in het kleine notitieboekje dat hem altijd en overal vergezelt. En bij het derde of vierde glas: zij is toch god niet? Toch lijken haar woorden evangelie. In het evangelie, dat is geweten, slaat men vaker dan men zalft. Dat doet men dan om goed te doen, naar het schijnt.
De volgende dag schrapte hij de lappen tekst die zij met rood had gemarkeerd. Vaarwel, mooie Ann met twee ennen, de wereld zal je nooit goed leren kennen. Vaarwel, Café Boerenkwartier, ik zoek voortaan wel elders mijn vertier. Vaarwel, vriend Otto ook, ik had je graag een langer leven toegewenst.
De Schrijver knoopte een plunjezak aan een lange stok en trok op zoek naar Schoonheid en Troost op bedevaart door het Vlaamse land. Kunst kan dan wellicht niet de wereld redden, mij zal het toch eerder baten dan schaden, redeneerde hij. Schrijvers denken wel vaker in kromme zinnen.
Diezelfde middag landde hij in Het Lijsternest, de hofstee waar Stijn Streuvels zijn leven sleet. Dit huis betreden voelde als teruggaan in de tijd. Een kolenstoof, een waterkan, een pijpenrek. Een imposante bibliotheek. Een bureau met uitzicht op glooiend land. Boven de schrijftafel ontcijferde De Schrijver een Latijns parool: NULLAS DIES SINE LINEA, Geen dag zonder een regel. Hij diepte het notitieboekje op. Zou Stijn Streuvels een schrijfcoach hebben gehad? De Schrijver gokte van niet.
DISCIPLINE, noteerde hij erbij. In vette hoofdletters.
En dan nu, koffie.
In Machelen aan de Leie dobberde idyllisch in het midden van de waterloop een bootje met daarin een paartje dat overduidelijk de Liefde had gevonden. De Schrijver telde drie cafés met de rolluiken naar beneden, een afgeladen restaurant en een ijsjeszaak. Geen koffie. Troost vond hij bij Roger Raveel. De schelle kleuren overweldigden, De Schrijver verwonderde zich over de aparte stijl van de schilder, vage figuurtjes met schijnbaar eenvoudige, ruwe penseelstreken neergezet. Deze Raveel had vast geen schildercoach, dacht De Schrijver, die deed gewoon waar hij zin in had. Moet just niks. EIGENZINNIG, ook in drukletters.
Wel nog altijd geen koffie, maar reizen wij niet om te leren?
In Jabbeke vond hij het werk van Constant Permeke bruut, gedurfd, krachtig en even eigengereid. Het zal de West-Vlaamse klei zijn, dacht De Schrijver. Je moet het durven, ingaan tegen de tijdsgeest als een renner tegen de wind, vastberaden en halsstarrig, wars van de weerstand blijven geloven in wat je aan het doen bent. Zijn gedachten dwaalden naar de etsen en aquarellen in het huis van zijn oude oma destijds. Bomma Stok had deze Permeke vast niet kunnen smaken. MOED, kribbelde hij. DURF.
Respect voor de dapperen, zij doen de dingen bewegen. Wat als Rosa Parks niet vooraan in de bus was gaan zitten? De eerste vrouw nooit haar korset had afgelegd? Paul van Ostayen niet een nieuwe poëzie had uitgevonden?
Nog eentje dan, om het af te leren, dacht De Schrijver uit gewoonte. In Sint-Idesbald verwonderde hij zich over de vele naakten van Paul Delvaux en ook hier weer, de gans eigen stijl. Meer nog dan het werk, trof hem het verhaal van Tam, de Muze van de schilder. Een jonge liefde die nooit ging roesten. Voortijdig afgebroken, jaren later opnieuw ontloken, dieper nog en feller en duurzaam tot de dood. WEEKDIER, schreef De Schrijver, met een smiley erachteraan.
Ogenschijnlijk ongezien schaarde hij zich in een groep vrouwen achter een gids.
‘Schilderde Paul Delvaux voor u?’ vroeg de man schoolmeesterig. Alle vrouwen zwegen, ook voor een oude schrijver een geheel nieuwe ervaring. ‘Dat deed hij niet,’ beantwoordde de gids zijn eigen vraag.
‘Schilderde hij dan voor mij?’ Het klonk te belachelijk voor woorden. ‘Weer neen, dames. En mijnheer,’ voegde hij er streng aan toe. Hij had de verstekeling tussen zijn betalende discipelen ontdekt.
‘De schilder, dames, schildert voor zichzelf.’
VOOR ZICHZELF, noteerde De Schrijver onderaan. Hij sloeg de bladzij om.
Weer thuis struinde De Schrijver door de prullenbak op zijn laptop. Hij viste enkele documenten op. Op een maagdelijk blad schreef hij met vaste hand: ‘Met dromerige blik nipte Ann met twee ennen op het terras van Café Boerenkwartier aan haar glas gekoelde Cava. Aan de andere kant van het plein zette op hetzelfde ogenblik Otto zijn moto op de standaard.’
Het wordt nog een mooie dag, dacht De Schrijver.
Hij proefde de smaak van geluk in zijn mond.
