Mijn Amy

               Over de doden niets dan goeds, zegt de zegswijs.
               Of dat wel zo’n goed idee is, vroeg ik me af toen ik na het zien van Back to Black door de regen richting bedstee trok. Wat heb je aan niets dan goeds? Oom Adolf was een fijne man. Hij at geen vlees, was dol op zijn hond en schilderde lieflijke taferelen in zijn vrije tijd. Een detail te weinig, toch? Mensen zijn zelden alleen maar goed. Ook u, u hoeft zich daar geenszins voor te schamen, hebt uw kleine kantjes. Dat valt overigens toe te juichen. Alleen maar goed is zoals in je huis alle muren grijs. Netjes wel, maar saai.

               Ik weet nog waar ik was toen ik hoorde dat Amy Winehouse haar laatste lied gezongen had. Op een stoeltje naast een tent in Saint-Rémy-de-Provence. Krant op schoot, fles rode wijn in handbereik. Ik was hevig aangedaan. Het zou kunnen dat ik heb gehuild die avond. Het zou kunnen dat ik dronken ben geworden.
               De enkele cd’s die vandaag weleens uit hun doosje mogen, zijn Frank, Back to Black en Lioness: Little Treasures. Naast de Sad 80’s en 90’s Allerbeste is This is Amy Winehouse de vaakst afgespeelde speellijst op mijn Spotify. Het komt weleens voor dat ik op een met alcohol overgoten nacht op You Tube nog eens dat concert bekijk, Amy in Belgrado, haar laatste en meest pijnlijke. Het meisje met de gouden stem zwalkt en wankelt, enkel de bijenkorf op haar hoofd blijft overeind; ze zingt niet, ze wauwelt om hulp; ze danst niet dat naïeve dansje, ze zoekt naar evenwicht. Dan moet ik weleens huilen.  

               ‘Ik wil dat mensen genieten van mijn muziek,’ zijn in de film Amy’s eerste woorden. Het is de liefde die haar drijft. Liefde voor muziek, niet voor geld, eer of roem. Alles aan haar is liefde. Voor de man van haar leven, voor haar vader. Ook als dat pad naar de afgrond leidt. Liefde geeft haar leven kleur, zonder is alles grijs. Zo gaat dat met de liefde, ik weet er alles van. Soms word je er dronken van, soms moet je ervan huilen. Amy doet het allebei. Met overgave.
               Fans, zo lees ik, zouden zeer gebelgd zijn over het portret van de zwalpende nachtbraker die op tijd en stond gal en lever in de toiletpot kotst. Roem en liefde zijn zwaar om dragen, helemaal als je door hongerige hyena’s met camera en balpen in de aanslag van de ochtend tot de avond wordt opgejaagd. Het voelt als een dolk in het hart, zeggen haar aanbidders, ze nemen het woord traumaporno in de mond.
               Fans zijn als verliefden ziende blind. Liever sluiten ze de ogen voor de schaduwzijden van de werkelijkheid. Fans hebben liever alle muren grijs.

               Wat mij betreft, de Amy uit de film is me te lief. Te zacht. Te veel het duupje. Blake Fielder-Civil, haar ontspoorde wederhelft, wordt weleens wakker met een sneetje op zijn wang dat doet vermoeden dat de diva net haar nageltjes had bijgevijld, nooit zie je een getormenteerde Amy smijten met een whiskyglas, bijten in een kwetsbaar orgaan of grijpen naar een schaar. Dat miste ik. Ik miste de pijn, het chagrijn, het vulgaire venijn. Ik zag te weinig van de open wonde op hoge hakken die Amy Winehouse was. Hunkeren naar liefde die niet wordt ingevuld, snijdt als een mes in het hart. Het was me allemaal wat te grijs. Vooraf had ik gedacht dat ik zou huilen. Dat gebeurde niet. Ik dronk nadien geen enkel glas.
               Amy’s vader in de film is een Sinterklaas zonder baard. Een goedheilig man die elke nuk en gril van zijn wonderkind verdraagt. Dat is ook over de levenden alleen maar goeds. De liefde van de échte vader Winehouse ging toch eerder, zo leerde ik enkele jaren geleden al uit het docudrama Amy, langs de kassa dan door het hart.
               Zal ik dan maar niet gaan kijken, vraagt u. Als u wil genieten van haar muziek, ga. Geniet dan meteen ook van de wonderlijke Marisa Abela die zich niet alleen Amy’s looks, tics en danspasjes eigen maakte, maar ook haar stem. Elke hit, het zijn er veel, heeft ze zelf ingezongen. Ik heb het niet gemerkt. U, zeg ik tegen die prestatie.

               Tot slot toch even nog een klein verzoek.
               Mocht u zich staande rond mijn urne of sarcofaag geroepen voelen een woord te spreken, laat dan het portret volledig zijn. Vermeld niet alleen die onweerstaanbare looks en bedwelmende charme, de ontwapenende glimlach en fijne spitsvondigheden, dat betoverende gegoochel met het woord. Zoek ook naar minder fraaie eigenschappen. Makkelijk wordt dat niet, dat begrijp ik. Doch ik geloof in u. U kan dat. Laat mij in uw herinnering alles zijn behalve grijs.
               Na afloop mag u oeverloos huilen en drinken op mijn kosten.

Zen

               Ach wat is het leven goed, als je je nooit nog ergeren moet. Gisteren was ik nog een tijdbom, heden ben ik rustig. Zo sta ik in het leven: niets of niemand krijgt me nog op mijn paard.
               Niet de regen die blijft plenzen alsof hij jaren droogte goed te maken heeft en ook niet de zon die dag na dag haar taak verzuimt. Een nieuwe aanslag ergens, een zoveelste bloedbad, een president die voor seks betaalt, het laat me ijziger dan de Noordpool. Dat daar nog nauwelijks ijs te vinden is, raakt ook mijn koude kleren niet.

               Kalm blijven, zeg ik tot mezelf als weer eens een politicus op televisie komt vertellen dat hij nooit op televisie mag. Een voorgekauwde woordenbrij gulpt als lauw braaksel uit zijn mond, het doet me niets. Dat hij bot zijn opponent het woord ontneemt, ik kijk er niet van op. Zet toch gewoon die plaat eens af, meer denk ik niet als hij weer eens dat versleten liedje zingt over zijn arme eigen volk. Zijn volk is het mijne niet. Dat we strenger moeten zijn voor wie niets heeft, dat de oudjes te langdurig potverteren, dat niet de sterken maar de zwakken de lasten moeten dragen, bedaard hoor ik deze onzin aan, in elke vezel Zen. Boeddha op zijn yogamatje voelt een steek van jaloezie priemen in zijn hart.

                Zenner dan de Zenne op een bevroren winterdag zal ik zijn als ik dra de straat op ga. In de auto maak ik me niet langer druk om middenvakrijders of wegpiraten die denken slalommend door de file tien seconden tijd te winnen.
               Al grijp ik eerder toch de fiets, wellicht. Ook dan erger ik me niet om weer een opgebroken kruispunt of een vrachtwagen met open laadklep op de rode strook. De voetganger op het fietspad rijd ik niet omver, de fietser in verkeerde richting negeer ik lijdzaam, hooghartig als de leeuw die vanuit zijn kooi slaperig naar bezoekers gaapt en af en toe een poot opheft. Ook die stokstijf staande robotten op een elektrische trottinet, blik gelijmd aan een dood punt in de verte, die mij niets ontziend haast van het fietspad kegelen, brengen mij niet uit mijn hum. Dat hun vehikel na gebruik overdwars als een slagboom over het fietspad slingert, accepteer ik als een zede van de tijd. Leef ermee of sterf.

               Ik stoor me niet meer aan de wachtrij bij de bakker. L’ enfer c’est les autres, nieuws is dat niet. Wrikt zich iemand onbeschaamd in de rij voor mij, ik laat hem/haar/hen. Mijn naam is Zwitserland. Ik weet, niet iedereen kreeg bij geboorte dezelfde galanterieën en fijnbesnaarde omgangsvormen mee. Ik dank de heer voor de wijsheid en het geduld dat hij mij heeft toebedeeld en eer mijn vader en mijn moeder.
               Aan het groentekraam word ik niet boos op het beverige sukkeltje dat elke tomaat met haar rimpelige vingers blijft bepotelen terwijl toch de klok voor ons allen onverdroten verder tikt, twee voor twaalf is het al. Onverschillig haal ik mijn schouders op als het zoveelste half ingeladen winkelwagentje eenzaam en verlaten in het gangpad de doorgang blokkeert, toegeeflijk glimlach ik naar de enigszins bolvormige dame van nauwelijks dertig die verderop hetzelfde doet, zuchtend en zoekend en ziende blind voor het potje ansjovissen dat toch haast bijt in haar mopse neus.

               Gans bevrijd van ergernis, is nog slechts geluk mijn deel.
               Schetterige reclames voor het radionieuws, ik hoor ze nauwelijks nog. Spotjes op de televisie waarin plastieken mensen met een namaakglimlach op de lippen oeverloos gelukkig worden van een peen en aubergine uit een zakje HelloFresh, ik zit de tijd wel uit. Oprecht geluk bestaat, ik weet dat, het wordt niet zomaar op bestelling geleverd aan de voordeur. Ik maak me ook niet langer kwaad op de reporter die tijdens het journaal ter plaatse duiding geeft op een toon alsof ik net vier geworden ben. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt, zo gaat het in het leven, deze mijnheer moet ook wat voor de kost. Niet iedereen krijgt het zoals ik zomaar in de schoot geworpen.

               Ronduit heerlijk is het je nergens nog over op te winden. Niet om de wachttijd van drie maanden voor je onder een scan kan, niet om het supplement dat je moet ophoesten als je eerder wil, niet om de brullende grasmaaiers, loeiende bladblazers en snerpende boomzagen op die ene dag dat de zon dan toch wil schijnen en je met een boek van je tuin wil genieten. Zelfs niet in MaaiMeiNiet.               MoeJuniet, zo denk ik erover.

               Eindelijk ken ik rust en vrede in mijn leven.
               Enkel kwelt me nog de vraag, als ik me niet langer erger, wat doe ik dan wel vandaag? Daar word ik toch weer een tikje ongemakkelijk van.

Het werk van de Heer

               Ter gelegenheid van mijn geboortedag plaatste Tom Wouters (https://hetongerijmde.eu/) een nieuwtje op mijn tijdlijn: 7 dagen had God nodig voor de schepping, maar aan de Schrijver was het nog drie dagen extra werk.
               Ik geloof Tom. Hij weet dingen waarover wij alleen maar kunnen gissen. Tom is een ernstig man. Hij praat alleen maar als het echt nodig is en altijd met kennis van zaken. Je kan een huis op hem bouwen. Bovendien verkent zijn geest de hele tijd onvervaard gebieden waar nooit eerder iemand kwam. Dat hij op die reizen af en toe God ontmoet, mag niet verbazen. Overigens, Tom zag God twee dagen geleden nog, op het dorpsplein in Lummen. Hij heeft het me zelf gezegd.

               Dat God zich na zeven dagen hard labeur enige ontspanning toestond, mag niemand Hem kwalijk nemen. God is ook maar een mens. Om Zijn werkstuk op te leuken bedacht Hij dus een aardigheidje. Hij schiep de Schrijver, een schalkse parel aan de kroon van Zijn schepping. God was moe, anders had hij vast en zeker beter gedaan. Een personage verzonnen veel fijner van snit, eleganter en minder plomp, slim en fijngevoelig. Het zij zo. Over smaken en kleuren kan men twisten tot op de dag des oordeels. De mens wikt, God beschikt. Hij maakte de Schrijver. U en ik zullen het ermee moeten doen.

               Tom schrijft Gods naam consequent met hoofdletter. Dat doe ik dus ook. Doch soms, als alsmaar de regen blijft plenzen en het leven zwaar te moede wordt, vraag ik me: verdient God al die eerbied wel? Twijfel overmant mij dan, aan Zijn bestaan, aan de kracht van Zijn werk, aan Zijn onfeilbaarheid. Ik vind dan Zijn schepping niet geheel en al geslaagd. Daarom wil ik Tom, die ik in stilte als een vriend beschouw, verzoeken om, als hij God weer eens in Lummen treft (of waar zulke grote geesten elkaar doorgaans ontmoeten), hij Hem op een bankje in de zon enkele knellende vragen zou willen voorleggen.

               Wil je God eens vragen, Tom, of Hij niet ietwat voorbarig, vadsig en zelfgenoegzaam, als een luie schrijver van het derde knoopsgat Zijn manuscript veel te vroeg heeft losgelaten? Of Hij oprecht meende dat Zijn werk al voltooid was? Volmaakt, niet langer vatbaar voor verbetering? IJdelheid is toch het oorkussen van de duivel? Legde God zich niet veel te vroeg te rusten op de lauweren die Hij zelf had bedacht? Is het daarom misschien, zou ik Tom graag aan God laten vragen, dat de Almachtige toch Zijn werk diende uit te geven in Eigen Beheer? Hoeveel uitgevers verwezen Zijn manuscript voorafgaand weer terug naar schrijftafel, kroontjespen en inktpot?

               Een schepper moet geloven in zijn werk. Als hij er zelf al niet in gelooft, waarom zou iemand anders dan? Tegelijk dient een mens – en dus ook een god, – toch ook zijn beperkingen te erkennen. Teveel geloof in eigen kunnen verwordt al gauw tot hoogheidswaan. Is dat wat God toen overkwam? In den beginne was het donker, toen schiep Hij het licht. Een fraaie demonstratie van vakmanschap en creativiteit. God kan het, als Hij maar wil, zou ik in zijn puntenboekje schrijven. Heeft Hij daarbij Zichzelf niet verblind, vraag ik me nu. Bleven door dat felle licht de mankementen in Zijn manuscript niet als blinde vlekken verborgen voor Zijn dan toch niet alziend oog?
               De eerste versie van een werk is nooit volmaakt, dat weet elke schepper. Jaren kan het duren voor de kiem van een idee tot wasdom komt. Scheppen vergt tijd. Geduld. Afstand nemen. Wikken, wegen. Slopen en opnieuw beginnen. Fouten herkennen, storende defecten corrigeren. Perfectie is niet van deze wereld. Dat zegden destijds de Romeinen al, Errare humanum est, missen is menselijk. Errare Divinum est, durf ik daaraan toe te voegen, ook een God kan fouten maken. De mens is immers niet meer of minder dan Zijn eigen beeld en gelijkenis.

               Tom, dierbare vriend, durf jij God te vragen of Hij die episodes over Auschwitz, Gaza, Soedan, Oost-Congo niet wil schrappen uit Zijn oeuvre? Schimmige personages zoals die Putin, Trump of Theo Francken uit Zijn epos zou willen schrijven? Of God zelf het een goed idee vindt vijftigduizend ontheemde kinderen stilzwijgend doch ongenadig kopje onder te laten gaan? Want die hele plot van God – Tom, ik bid oprecht dat je er god weet waar de moed voor vindt – draait eerder toch om hebzucht, geld, macht en godsdienst, veel meer dan om de Liefde, Tederheid en Verdraagzaamheid, het verleidelijke lekkers waarmee Hij Zijn werk in de etalage heeft gezet?

               Mocht je God weer eens ontmoeten, Tom, vraag Hem in mijn naam Zijn manuscript weer in te trekken. Te herwerken of herschrijven, desnoods van een maagdelijk wit blad weer gans opnieuw te willen beginnen. God kan dat, Hij deed het eerder al. Tot Hij een waar meesterwerk klaar heeft waarin eenieder welzijn en vrede vinden kan.
               Er mag dan van mij gerust een andere parel aan Zijn kroon.