Zen

               Ach wat is het leven goed, als je je nooit nog ergeren moet. Gisteren was ik nog een tijdbom, heden ben ik rustig. Zo sta ik in het leven: niets of niemand krijgt me nog op mijn paard.
               Niet de regen die blijft plenzen alsof hij jaren droogte goed te maken heeft en ook niet de zon die dag na dag haar taak verzuimt. Een nieuwe aanslag ergens, een zoveelste bloedbad, een president die voor seks betaalt, het laat me ijziger dan de Noordpool. Dat daar nog nauwelijks ijs te vinden is, raakt ook mijn koude kleren niet.

               Kalm blijven, zeg ik tot mezelf als weer eens een politicus op televisie komt vertellen dat hij nooit op televisie mag. Een voorgekauwde woordenbrij gulpt als lauw braaksel uit zijn mond, het doet me niets. Dat hij bot zijn opponent het woord ontneemt, ik kijk er niet van op. Zet toch gewoon die plaat eens af, meer denk ik niet als hij weer eens dat versleten liedje zingt over zijn arme eigen volk. Zijn volk is het mijne niet. Dat we strenger moeten zijn voor wie niets heeft, dat de oudjes te langdurig potverteren, dat niet de sterken maar de zwakken de lasten moeten dragen, bedaard hoor ik deze onzin aan, in elke vezel Zen. Boeddha op zijn yogamatje voelt een steek van jaloezie priemen in zijn hart.

                Zenner dan de Zenne op een bevroren winterdag zal ik zijn als ik dra de straat op ga. In de auto maak ik me niet langer druk om middenvakrijders of wegpiraten die denken slalommend door de file tien seconden tijd te winnen.
               Al grijp ik eerder toch de fiets, wellicht. Ook dan erger ik me niet om weer een opgebroken kruispunt of een vrachtwagen met open laadklep op de rode strook. De voetganger op het fietspad rijd ik niet omver, de fietser in verkeerde richting negeer ik lijdzaam, hooghartig als de leeuw die vanuit zijn kooi slaperig naar bezoekers gaapt en af en toe een poot opheft. Ook die stokstijf staande robotten op een elektrische trottinet, blik gelijmd aan een dood punt in de verte, die mij niets ontziend haast van het fietspad kegelen, brengen mij niet uit mijn hum. Dat hun vehikel na gebruik overdwars als een slagboom over het fietspad slingert, accepteer ik als een zede van de tijd. Leef ermee of sterf.

               Ik stoor me niet meer aan de wachtrij bij de bakker. L’ enfer c’est les autres, nieuws is dat niet. Wrikt zich iemand onbeschaamd in de rij voor mij, ik laat hem/haar/hen. Mijn naam is Zwitserland. Ik weet, niet iedereen kreeg bij geboorte dezelfde galanterieën en fijnbesnaarde omgangsvormen mee. Ik dank de heer voor de wijsheid en het geduld dat hij mij heeft toebedeeld en eer mijn vader en mijn moeder.
               Aan het groentekraam word ik niet boos op het beverige sukkeltje dat elke tomaat met haar rimpelige vingers blijft bepotelen terwijl toch de klok voor ons allen onverdroten verder tikt, twee voor twaalf is het al. Onverschillig haal ik mijn schouders op als het zoveelste half ingeladen winkelwagentje eenzaam en verlaten in het gangpad de doorgang blokkeert, toegeeflijk glimlach ik naar de enigszins bolvormige dame van nauwelijks dertig die verderop hetzelfde doet, zuchtend en zoekend en ziende blind voor het potje ansjovissen dat toch haast bijt in haar mopse neus.

               Gans bevrijd van ergernis, is nog slechts geluk mijn deel.
               Schetterige reclames voor het radionieuws, ik hoor ze nauwelijks nog. Spotjes op de televisie waarin plastieken mensen met een namaakglimlach op de lippen oeverloos gelukkig worden van een peen en aubergine uit een zakje HelloFresh, ik zit de tijd wel uit. Oprecht geluk bestaat, ik weet dat, het wordt niet zomaar op bestelling geleverd aan de voordeur. Ik maak me ook niet langer kwaad op de reporter die tijdens het journaal ter plaatse duiding geeft op een toon alsof ik net vier geworden ben. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt, zo gaat het in het leven, deze mijnheer moet ook wat voor de kost. Niet iedereen krijgt het zoals ik zomaar in de schoot geworpen.

               Ronduit heerlijk is het je nergens nog over op te winden. Niet om de wachttijd van drie maanden voor je onder een scan kan, niet om het supplement dat je moet ophoesten als je eerder wil, niet om de brullende grasmaaiers, loeiende bladblazers en snerpende boomzagen op die ene dag dat de zon dan toch wil schijnen en je met een boek van je tuin wil genieten. Zelfs niet in MaaiMeiNiet.               MoeJuniet, zo denk ik erover.

               Eindelijk ken ik rust en vrede in mijn leven.
               Enkel kwelt me nog de vraag, als ik me niet langer erger, wat doe ik dan wel vandaag? Daar word ik toch weer een tikje ongemakkelijk van.

Plaats een reactie