De maandag was niet alleen blauw, in het ochtendjournaal noemde de nieuwslezer hem bovendien ook nog eens verloren. Verloren Maandag. Ik kon me daar wel iets bij voorstellen. Ik voel me ook weleens verloren. Dan vraag ik me vertwijfeld af, wie ben ik, waar kom ik vandaan, wat doe ik hier? Dan voel ik een onweerstaanbare dwang op zoek te gaan naar mezelf.
Op de tram koos ik mijn favoriete zitje, voorbij de tweede deur in het midden het eerste stoeltje rechts. Ik had geen specifieke bestemming voor ogen, liet me willekeurig rijden zomaar nergens heen. Een man op zoek, ik zou wel zien waar ik terechtkwam. Dat doe ik wel vaker. Baat het niet, het schaadt ook niet. Niemand heeft er last van, het doodt de tijd en breekt de dwangbuis van mijn gedachten.
Achter mij zaten twee oude mannen. Wie ouder lijkt dan ik noem ik oud, wie jonger is, jong. Ik zie mezelf graag als het ijkpunt, de tijdloze maat van alle dingen. De mannen praatten ongegeneerd luid. Elke medereiziger kon elk woord verstaan, al droegen de meeste passagiers luidsprekertjes in hun oren en staarden ze verdiept naar het scherm van hun telefoon.
‘Worstenbrood of appelbol?’ vroeg de ene man, laten we hem voor de smaak van het verhaal Jules noemen, aan de andere, zeg maar Louis, zo luid dat ik moest denken aan die stokdove mevrouw uit Fawlty Towers die weigerde haar hoorapparaat in te schakelen omdat ze de batterij wilde sparen.
‘Eén enkel, één dubbel en één appelbol, elk jaar hetzelfde,’ antwoordde Louis.
‘Dat is straf,’ zei Jules, ‘ik neem exact hetzelfde. Verloren Maandag, dat is een enkel, een dubbel, een appelbol. Echt straf.’
‘Vanwaar zou dat eigenlijk komen, Verloren Maandag? Weet jij dat?’ vroeg Louis.
‘Toevallig weet ik dat, ja,’ antwoordde Jules. Hij klonk als een leerkracht op pensioen. ‘Lang geleden vierde het personeel van de stad nieuwjaar op de eerste maandag na driekoningen. Ze moesten dan de eed afleggen en voor de gelegenheid trakteerde de stad op een knabbeltje. Dat mocht natuurlijk niet te veel kosten, meer dan een broodje met een stukje vlees erin kon er niet af. Omdat er die dag niet werd gewerkt, werd die dag een verloren dag genoemd.’
‘Dan kunnen ze aan de stad veel dagen verloren noemen, hard gewerkt wordt daar niet,’ grapte Louis. Jules was de schoolmeester, Louis de nar.
Ik wilde niet de indruk geven te zitten luistervinken en bladerde nonchalant wat door het boek op mijn schoot. Echt lezen lukte natuurlijk niet.
‘Dat kennen ze niet overal, hé. Dat is een typische traditie van bij ons,’ doceerde Jules enthousiast verder, ‘Verloren Maandag is een van de weinige tradities die is overgebleven.’
‘Vroeger was alles anders. Weet je nog, Aswoensdag? Dat je de klas niet binnen mocht zonder een kruis op je voorhoofd?’ vroeg Louis.
‘Zeker weet ik dat nog. Dat waren andere tijden. Gaan zingen met oudjaar en thuiskomen met een zak vol snoep, dat was een feest?’
‘Doen ze dat vandaag nog, denk je?’
‘Ik zou denken van niet,’ antwoordde Jules, ‘als een kleine vandaag met een lege zak in zijn handen een winkel binnenstapt en begint te bedelen, sturen ze hem direct naar Mol, schat ik.’
‘Ik ken al die liedjes nog,’ zei Louis en alsof hij helemaal alleen in de tram zat, begon hij luid te zingen: ‘Nieuwjaarke Zoete, het varken heeft vier voeten, vier voeten en een staart, is dat dan geen duitje waard?’ Tot mijn verbijstering keek nauwelijks iemand op van zijn telefoon.
‘En als ze niet opendeden of ze gaven niets: Hoog huis, laag huis, hier zit een gierige pin in huis,’ viel Jules hem bij. De twee deden me denken aan Slisse en Cesar, ook van alweer heel lang geleden.
‘Ik had een kameraad toen,’ begon Jules, ‘de mens is ondertussen al lang dood, die graag ging aanbellen aan de nieuwe appartementsgebouwen, weet je nog, de blokken van Amelinckx noemden wij die …’
‘Ah ja, juist, dat weet ik ook nog. Hoogbouw was allemaal nieuw toen.’
‘ … dan belde hij bij de zevende of achtste verdieping en als er boven iemand aan de parlofoon kwam dan zei hij: Wilt u een rolletje Wc-papier naar beneden gooien alsjeblieft? Ik heb op de dorpel gescheten. En wij maar lachen. En dan zo rap mogelijk uit de voeten, natuurlijk.’ In hun lachen hoorde ik zoete herinnering en weemoed vechten om voorrang.
‘Waar is hij gebleven,’ vroeg Jules. ‘die goede oude tijd. Neen, dat zie ik de jeugd van vandaag toch echt niet meer doen.’
‘Dat ze het maar laten ook,’ antwoordde Louis, ‘al die vuiligheid op je stoep. En weet je hoeveel dat kost tegenwoordig, Wc-papier?’
Het leek me een goed moment om over te stappen op een andere lijn.
