Het leven is een strijd, verzuchtte mijn oma vaak. Een angstaanjagende gedachte, vond ik als kind. En iets om over na te denken. Ik wist toen nog niet dat oma haar wijsheiden haalde van de wit met blauwe tegeltjes op de muren van haar salon. Of blauw met wit, kan ook. Het leven is naast strijd ook twijfel.
In een wat laffe poging de veldslag van het bestaan even te ontvluchten trok ik me enkele dagen terug. Tijd had ik nodig. En ruimte. En rust in mijn hoofd.
Dikke trui, warme sjaal, stevige schoenen. Een onzichtbare gezagvoerder drukte op Start en als vanzelf zette ik de ene voet voor de andere. Gezellig kuieren op het strand, zoals dat heet. Therapeutisch uitwaaien, zegt de psycholoog.
De milde bries dolde lichtvoetig met het korrelige zand. Plagerig spoelden golfjes over mijn naakte voeten. De oeverloze zee deed onverstoord wat ze al miljoenen jaren doet. Als het god en de mens belieft zal ze dat nog miljoenen jaren blijven doen.
Moedig voorwaarts stapte ik. Mijn gedachten namen intussen als kippen op een erf de vrije loop. Een mens is niet meer dan een druppel in de oceaan van de geschiedenis, filosofeerde ik. Diep lijkende aforismen verzinnen is toevallig één van mijn specialiteiten. Links van me wiegde onvermoeid het helmgras op de duinen, rechts ruiste monotoon de branding, ver voor me schemerde een badstad waarvan de naam me niet te binnen wilde schieten in een doorzichtig negligé van mist. Onvermoeid dansten onderwijl op het ritme van de golven mijn gedachten de Tango der Zwaarmoedigheid. Soms moet je de wind eens stevig door je hersens laten waaien, vond mijn oma destijds al.
Na enige tijd waren mijn hersens suf gewaaid. Ik probeerde nergens nog aan te denken. Ook daarin faalde ik. Naar het schijnt bestaan er mensen die dat kunnen, aan helemaal niets denken. Er bestaan naar het schijnt ook mensen die de Lotto winnen, in aliens of Donald Trump geloven of een leven lang gelukkig zijn. Als ik nergens aan wil denken, kan ik alleen maar denken dat ik nergens aan wil denken. Daar denk ik dan meteen ook bij: ik denk, dus ik ben. Terwijl, soms ben ik liever niet. Vermaarde filosofen relativeren is ook één van mijn specialiteiten. Wat een luxe zou het zijn toch, mocht het leven je af en toe een time-out toestaan. Even bijkomen op een bankje aan de zijlijn en dan weer hela hola hopsasa.
Twee uur later keerde ik op mijn stappen terug. Een mens keert altijd weer terug naar zijn bron, komt dat van mijn oma of is dat naar het schijnt? Vast staat dat na elke nacht een ochtend volgt, na de winter de lente komt, na de storm altijd de lucht weer klaart. Drie blauw op witte tegeltjes aan oma’s muur, het zal dus wel de waarheid zijn. Ik hief het hoofd, staarde niet langer in het diepste van mezelf maar richtte de blik naar de wijde wereld. Moedige zonnestralen spietsten door het negligé. Het strand kleurde glinsterend goud. Opgewonden krijste boven mijn hoofd een meeuw. Een jonge hond kwispelstaartte naar me toe, hij wil alleen maar spelen, glimlachte verontschuldigend een vrouw, niet de jongste meer maar mooi gebronsd toch, blonde krullen, in haar ogen nog altijd de mysterieuze blik van een meisje.
Ietwat vermoeid struinde ik op de dijk voorbij de doodse etalages en gesloten restaurants. Achter het raam van een gelijkvloers appartement prijkte parmantig een verrekijker van welhaast telescopische omvang, het zwarte oog starend naar het strand. Wtf, schoot het door mijn hoofd – ik probeer immers wanhopig bij de tijd te blijven – wat doet dat ding daar? Voor de Belgische kust zal je niet gauw een dolfijntje vrolijk een buiteling zien maken en happen naar het schuim op de golven. Er dobberen hier niet als op een oud schilderij pittoreske vissersboten voorbij. Aan de einder passeert niet statig een cruiseschip. En de wondere wereld der vissen in de Noordzee bestudeer je vast met ander materiaal.
Hier woont, bedacht ik toen kwaadaardig, en eenzame mijnheer. Bij mooi weer speurt hij het strand af op zoek naar schaars geklede vrouwen, richt hij misschien wel het vizier op hun borsten of hun dijen waar hij zich dan likkebaardend aan verlekkert. Wie weet wat daar nog allemaal komt bij kijken. Verhalen verzinnen zonder grond is ook een specialiteit.
Voor ik het zelf goed en wel besefte hield ik mijn vinger aan de deurbel. Foei mijnheer, zou ik zeggen. Op uw leeftijd! Foei, foei, foei. Schamen moet u zich! Stop daarmee, zonder dralen! Wees blij dat ik niet de ordediensten alarmeer, pers en media informeer, u op X en Facebook exposeer. Dit is wat u hic et nunc gaat doen. U richt uw lens naar binnen, naar de krochten van uw hart. Exploreert u maar een keer wat daar zoal gaande is. En leer. Ik zeg het u geen tweede keer. Als ik hier op een later tijdstip weer passeer, staat uw kijker omgekeerd.
Dat alles zou ik zeggen. Dat deed ik echter niet. Ik liet de bel voor wat ze was. Ik was immers nooit een held, ik zal er ook nooit een worden. Als ieder voor zijn eigen deur veegt, zei oma altijd, is gans de straat proper.
Ik had nog wel wat veegwerk voor de boeg.
