Een klein volkoren

               Waar ik woon zijn geen winkels. Vlakbij is wel een megasupermarkt. Je kan er alles vinden wat je hart begeert, behalve liefde en geluk. Dat moet je komen aangewaaid. Of je moet het zelf maken. Er bestaan evenwel geen recepten voor.
Er is vast een reden voor die opvallende afwezigheid van kleine winkeliers. Ik ken ze niet. Ik kan enkel gissen. Dat winkels mensen lokken die van Elders komen. En dat mensen van Elders overlast met zich meebrengen. Dat wij toch meer zijn voor Eigen Overlast Eerst. Daarom aanbidden we de brullende haagschaar, de pruttelende grasmaaier, de loeiende bladblazer.

               Deze week had ik opeens onweerstaanbaar veel zin in een volkorenbrood. Ik moest dus op zoek naar een bakker. Op mijn gemak peddelde ik een rondje door het dorp. In de straat waar wij vroeger woonden had je destijds bakkerij Denise, genoemd naar de goudblonde bakkersdochter. Dat blond heeft met het verstrijken van de tijd wellicht ook van haar glans verloren. De vroegere bakkerswinkel vergrijsde mee. Het is nu een onopvallend huis in de rij.
               Bakkerij Theunis was gesloten. Bakkerij De Block bestaat niet meer. De bakkers aan de Laaglandlaan en Akkerbouwstraat zijn weg. Het valt op hoeveel van wat ooit was, er niet meer is. Mijn dorp is gepimpt. Geüpdatet. Het is mijn dorp niet meer, het is nu Een Gemeente. Voorgeborchte van de stad. Een opgeschoten kind.
               Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Ooit sjouwden wij hier van kroegie naar kroegie, nu sukkelen we van bouwput in bouwput. In een vlaag van weemoed verlangde ik plots naar de tijd van in elke straat twee bakkers, drie cafés, een schoenmaker en een kleine kruidenier. Bistrots, taveernes, eethuizen genoeg, maar waar vind je nog een ordinaire kroeg met een biljart in het midden en een simpele pint op de tapkast?
               De nieuwe tijd ja, u zegt het.

               Tijdens mijn zoektocht naar een klein volkoren moest ik vanwege werkzaamheden twee keer van het fietspad de baan op. Dat vonden de autobestuurders niet leuk. Ik ook niet. Hun driftige getoeter joeg mij op, hun boze blikken verwoestten mijn goede humeur. Een dure wagen zonder richtingaanwijzer tikte opdringerig tegen het stuur van mijn fiets.
               Voor het rode licht verderop gaapte ik dromerig naar de traag schuifelende file op de snelweg boven op de brug. Op- en afrit waren afgesloten.
               ‘Zie ze daar staan,’ kraste een stem. Ik keek op. De rimpelige man naast me ging vast ooit nog op klompen naar school. 
               ‘Weet je wat dat is, mijnheer?’ kraste hij. ‘Dat is,’ hier wachtte hij even, ‘de stilstand van de vooruitgang.’ Om deze filosofische paradox te laten inzinken, liet hij een stilte. En toen: ‘Het strafste is, wij doen daar allemaal zomaar aan mee.’
               Ik hield mijn mond. Met oudere mensen weet je wanneer het gesprek begint maar nooit wanneer het eindigt. Ze praten meer tegen zichzelf. Elk woord een druppel medicijn tegen de eenzaamheid.

               ‘Heel de stad ligt open,’ stelde hij. ‘Een patiënt op de operatietafel. Alle organen moeten eruit, er moeten overal nieuwe in de plaats. Niet omdat de oude versleten zijn, helemaal niet. Alleen maar omdat ze oud zijn.’ Hij klonk een beetje bang, vond ik.
               Het werd groen. Het mannetje schoffelde naar de overkant. Ik keek hem na. Geen klompen, wel geruite pantoffels. Misschien heeft hij een punt, dacht ik. Neem dit project. Tien jaar gaat het duren voor het klaar is. Als het eindelijk is afgewerkt, moet het begin worden vernieuwd, daar kan je gif op innemen. Alsof de tijd alleen maar wonden slaat. Alsof al wat is, best zo snel mogelijk plaats ruimt voor iets nieuws. Nooit is het een keertje goed genoeg. De wereld moet vooruit. Vanaf het ogenblik dat iets bestaat, is het alweer uit de tijd.

               Intriest werd ik om de gemoedstoestand van de wereld, die eeuwige ontevredenheid over de staat van het zijn. In een eeuwigdurende draaikolk moet alles altijd weer worden afgebroken en heropgebouwd, gerenoveerd, gesloopt, opnieuw opgetrokken. Ik dacht aan die betonblok aan het Steen. Het moet altijd spectaculairder, moderner, duurder, het wordt daarom niet mooier of warmer.
               Mij overviel een gevoel van dieptreurige troosteloosheid. Nooit is het goed genoeg, dacht ik. We leven niet langer in het nu, we leven in de hoop dat het morgen beter zal zijn. Terwijl dat alles sloten geld slurpt. En we geen middelen vinden om een minderjarig straatkind een dak boven het hoofd te bieden.
               Ik kocht dan maar in het warenhuis een sponzig lang wit. Thuis trok ik de deur achter me toe. Ik schoof de gordijnen dicht. Ook in het donker gaan de dagen voorbij.

Een gedachte over “Een klein volkoren”

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s