Dat woorden eerst door je vingers moeten gaan, had de docente gezegd. Want dat je aan een computer als vanzelf als een computer gaat denken. En dat computers niet voelen. Dus dat je echt alles eerst met een pen op een blad papier moest zetten. Het ging om connectie. Om contact. Om verbondenheid. Ambachtelijkheid. Tomaten uit eigen grond smaken ook altijd beter. Turkije doorkruisen met je hele hebben en houden vastgesjord op je fiets brengt je dichter bij de mensen dan veertien dagen spelevaren in een all-in resort in Kusadasi.
Wij knikten allemaal van ja dat zal wel maar ik dacht toch: mooi niet. Zal ik me daar wat gaan zitten kribbelen in een schrift tot ook mijn oren in de kramp schieten. Vriendelijk bedankt maar neen. We leven in 2022, voor het zware werk zijn machines uitgevonden.
De docente las de aversie op mijn gelaat. Ze had zulk varkentje al eerder gewassen.
‘Probeer toch maar eens,’ zei ze.
Op weg naar huis dacht ik aan de dikbuikige turven die de oude Russen uit de negentiende eeuw bij elkaar kribbelden. Anna Karenina, Schuld en Boete, Oorlog en Vrede. De stumperds verpieterden hun ogen bij kaarslicht of olielamp, dronken onderwijl sloten thee uit een samowar en terwijl hun pen de ene na de andere volzin op het papier kraste verkleumden hun vingers van de kou. Van een oude Rus kan je misschien nog wat leren, dacht ik, wat van de Rus van vandaag niet kan worden gezegd. Plus, als je denkt dat je het beter weet dan je docent is het redelijk stompzinnig voor haar cursus te betalen.
Zodoende zat ik dus de volgende dag aan een tafel in een bruin café. Op de achtergrond murmelde Leonard Cohen. Een andere oude man verdiepte zich verderop in koffie en het nieuws van de dag. Op het terras vlogen twee vrouwen van om en bij de veertig ondanks het vroege uur al flink in de witte wijn.
Uit mijn tas peuterde ik een balpen en een schriftje vol met onbeschreven bladen. Met mijn hand rustend op het papier zocht ik in de kroeg naar inspiratie voor een eerste zin. Gek, dacht ik. Nog is er niets gebeurd en toch gebeurt er iets. Ik werd gewaar hoe er een soort verbinding ontstond tussen blad en lichaam, even onzichtbaar als evident. Hoe zou dat zo komen, vroeg ik me af. Je zit vóór je schriftje, je raakt het aan, je schrijft er ook óp. Terwijl, je zit tegenóver je scherm. Men zegt ook áchter de computer. Wat als je er een beetje over nadenkt een volstrekt onnozele plek mag worden genoemd.
Als door een onweerstaanbare dwang aangestuurd griffelde mijn hand enkele woorden op het eerste blad: ‘Dat woorden eerst door je vingers moeten gaan, had de docente gezegd.’ Het stond er echt. Het borrelde zomaar op. Als vanzelf. Alsof mijn hart een bron was die gevoelens en emoties opstuwde naar mijn hoofd dat ze meteen omzette in taal en doorzond naar mijn hand die de gedicteerde frases volgzaam toevertrouwde aan het papier waardoor al die woorden officieel waarheid werden.
Zo schreef ik, een eerste uur en dan een tweede. Na drie koppen koffie gunde ik mezelf een glas witte wijn. In de spiegel op het toilet knipoogde ik naar mijn spiegelbeeld, moe maar voldaan.
Weer thuis gaf ik het werk door aan de machine. Zonder nog verder te prutsen aan de ziel van mijn verhaal tikte ik mijn bedenksels over. Mijn vingers ratelden mechanisch over het toetsenbord van de HP Pavillion Laptop, een machinegeweer met geluidsdemper. Het voorgeprogrammeerde brein autocorrigeerde. Functietoetsen verzorgden de lay-out. De editor wees me op een spatie te veel, een woord dat aan elkaar diende geschreven, archaïsch taalgebruik. De spellingscorrector struikelde over punten en komma’s en een mechanische voorleesstem, soms Hollands, soms Vlaams, soms man, soms vrouw, het leven als loterij, wees me op metrum en ritme. Na de werkzaamheden schoot door mijn hoofd: het wordt misschien nog wel wat met deze oude Rus.
Laat het los, fluisterde mijn hart.
Deel het met de wereld, besliste mijn hoofd.
De automatische piloot drukte op Publiceren.
Het woord is vrij, niet meer van mij. Het is van u, nu.
Recht vanuit het hart.
De krampen achter de oren neem ik er met liefde bij.