‘Joehoe! Schat, ik ben thuis.’
‘In de keuken,’ roept ze terug. Ze prakt een banaan in een plastieken kommetje. Achter haar rug voelt ze hem dichterbij komen. Hij kust de lucht naast haar kaak. Al jaren vermijden ze elk lichamelijk contact. Alleen wanneer ze bij plechtige gelegenheden toch samen in het openbaar moeten verschijnen, gaan de handen weleens in elkaar. Dat is de afspraak. Protocol. Mede ook daarom probeert ze zulke uitstapjes zo vaak ze kan te mijden. Mede daarom ook was ze vandaag niet meegegaan. Voetbal vindt ze sowieso al een stompzinnig spel, aan die lawaaierige Village People met dat stompzinnige YMCA heeft ze een bloedhekel. En dat nieuwe vriendje van hem, Infantilo of zoiets, vertrouwt ze nog minder dan een cobra in een badkuip.
Ze legt de vork op het aanrecht, neemt het rode rugzakje met zijn naam op, van zijn schouders.
‘Hoe was je dag, lieverd?’ Haar mond vriendelijk, haar blik stilstaand water. Dat ziet Donald niet. Een kwart eeuw is het al geleden dat hij in die ogen nog verdronk. Vandaag zou hij zelfs hun kleur niet meer kunnen zeggen.
‘Kijk wat ik gekregen heb,’ zegt hij. Fier als een pauw in het park wijst hij op het blauwe lint met witte letters om zijn hals en de blinkende ronde plak op zijn borst. In zijn handen een perkamenten papier met in vergulde letters zijn naam erop getekend in sierlijk kalligrafisch schrift. Iets wat op een diploma lijkt, een oorkonde of een prijs.
‘Mwah! Kijk eens aan! Wat mooi,’ zegt ze. Ze slaat beide handen voor haar mond. Hij straalt als een kind dat net de kleuterschool heeft afgewerkt. Precies dat vindt ze nog altijd zo mooi aan hem. De meeste mensen vergeten op weg naar volwassenheid het kind dat ze ooit zijn geweest. Ergens onderweg laten ze het achter. Niet haar Donald. Diep vanbinnen is hij altijd nog een kleine jongen gebleven.
‘Mag ik er eens aan voelen?’ vraagt ze. Haar ranke vingers met paarsgelakte nagels glijden speels over zijn trofee. Dan neemt ze streng zijn kin in haar hand en draait zijn hoofd naar zich toe:
‘Kijk eens in mijn ogen. Eerlijk. Waar heb je dat vandaan? Gevonden, gekregen of ingepikt?’ Ze kent haar pappenheimertje inmiddels wel.
‘Gekregen natuurlijk,’ antwoordt hij verontwaardigd. ‘Eerlijk verdiend zelfs.’
‘Hoe heb je dat dan gedaan?’
‘Zeven oorlogen heb ik beëindigd,’ zegt Donald trots. Of zijn het er acht? Ik ben geloof ik de tel een beetje kwijtgeraakt.’
Daar had je hem weer. Die arme Dodo. Cijferen was ook op school al niet zijn beste vak. Verhalen fantaseren, spreekbeurten houden voor de ganse klas, daarin was hij naar verluidt een kei. Wanneer hij zijn fantasie de vrije loop mocht laten, creëerde hij een eigen universum, bevolkt met vijanden die ter plekke uit zijn duim kwamen gevloeid. Antifascisten, communisten, buitenlanders. Stuk voor stuk kwaadaardig en gemeen. Moordenaars allemaal, drugsdealers en dieven. Maar zijn klasgenootjes en ook de juffen smulden ervan. Ze hingen aan zijn lippen als was hij hun eigen adem. Aan het eind van elk verhaal natuurlijk was hijzelf de superheld. Oorlogen beëindigen zat er van de kleuterschool al in. Zo zegt de overlevering, zelf was ze toen nog niet geboren.
‘Zeven oorlogen is ook al veel hoor, jongen,’ zegt ze.
‘De meeste mensen beëindigen er niet één,’ antwoordt hij. Dan gaat hij met dansende vuistjes de tuin in. Ze snijdt een Pink Lady in dunne schijfjes, legt er de partjes van het mandarijntje bovenop en roert met een plastieken lepel het mengsel door elkaar. Ze glimlacht. Als je hem nu zou vragen hoeveel vruchten er in zijn papje zitten, hij zou zeggen honderd. En dan kijken met die blik van kan-je-dat-geloven? Hij rondt graag af naar boven, liefst tot voorbij de sterren. Hij denkt in hyperbolen, ziet de dingen in het groot. Biljoenen en biljoenen dollars, winsten die de wereld nooit eerder heeft gezien, miljoenen criminelen opgejaagd, niemand in de geschiedenis heeft ooit eerder iets als hij gedaan.
Dromerig kijkt ze door het raam. In het midden van de tuin staat hij op het podium dat hij goedkope werklui uit Venezuela heeft laten bouwen, breed gebarend voor een onbestaand publiek, zwaaiend met oorkonde en medaille, orerend als een Griekse redenaar. Dan gaat op haar gouden horloge met ingelegde diamanten een alarm af. Half zeven.
‘Het is tijd, Dodo,’ roept ze. Hij gebaart dat hij gaat afronden, hij moet alleen nog het applaus ontvangen. Intussen laat ze vast het bad al vol warm water lopen, legt een vers gestreken nachthemd voor hem klaar, zet het potje naast zijn bed.
Ze denkt: kan die infantiele vriend van hem ook niet voor mij zo eens een prijs bedenken? Sinds we met elkaar getrouwd zijn, bijna eenentwintig jaar geleden nu, ben ik toch elke dag opnieuw de allerbeste mama van de hele wereld?
