Ach, over zoveel kan ik vertellen. Bladzijden vol.
Maar dat ga ik niet doen.
Over de onbeschaamdheid van de verkozenen des volks, die dertien maanden geleden bedelden om ons vertrouwen. Wij talmden niet, wij gaven het, prompt nog diezelfde dag. Vooruit met de geit, dit land in nood smeekt om ferm beleid. Hoever zijn we, vierhonderd dagen later? Men voert verkennende gesprekken met lieden waarmee men meer uren sleet dan met de eigen bubbel.
Ik maak er liever geen woorden aan vuil.
‘Gone with the wind’ waait van het scherm. Een epos in zwart en wit. Het boek, zoals dat gaat, nog beter dan de film. Zestien was ik, toen deze trilogie me naar de keel greep. Literatuur, zo snapte ik, leert je meer dan je leraar aardrijkskunde of geschiedenis. Laat staan wiskunde. Net als het hoofdpersonage zou ik kunnen zeggen: “Frankly my dear, I don’t give a damn”.
Maar ik ga zwijgen.
Zei iemand hier: ‘Don’t mention the war”? Hoezeer wij ook op Chiroplein of in de kroeg deze silly walk poogden na te bootsen, onze benen bleken keer op keer te kort. Basil Fawlty bleef overeind, zijn tijdloze humor evenzeer. Elke gelijkenis met die slappe mop van een matig komiek in een overroepen praatprogramma is misplaatst. Lacht er in dit taalgebied echt nog al was het maar een enkel iemand om een Hitlergroet van een Vlaams Belanger? Is het dan ook grappig dat de bakker brood bakt?
Ik wil daar echt niets over kwijt.
Black Lives Matter, nog zoiets.
De laatste dagen denk ik vaak aan de Mo, een jaar of vijfendertig geleden in de school waar ik werkte de eerste leerling van Noord-Afrikaanse origine. Gestart in september, tweede beroeps, geschorst in mei. Een hobbelparcours, van incident naar incident. Een goedlachs kind nochtans, gemotiveerd, strenge papa ook, bezorgde mama. Bij een zoveelste geknok tijdens de middagpauze wezen de vingers en masse weer in zijn richting.
“Waarom toch, Mo?” vroeg ik hem.
“Mijnheer,” verzuchtte hij, “elke ochtend en elke middag loop ik van de ingangspoort naar mijn klasgenoten aan de achterkant van de speelplaats. Letterlijk elke keer opnieuw langs een koor van ‘ga terug naar uw land’, ‘jij stinkt’, ‘makkak’, ‘vuile bruine’. Ik word gek, mijnheer.”
“Die jongen heeft een attitudeprobleem, hij moet zich leren beheersen,” oordeelde de school.
Men stuurde hem de straat op. In deze regio kent men geen racisme, hoor ik. Natuurlijk niet. Men werkt hier ook niet in het zwart en nooit kruipt iemand dronken achter het stuur.
Maar ook daar wil ik het vandaag niet over hebben.
Ik kan u verhalen over oudemannenkwalen. Over hoe het nieuwe normaal in vreselijk veel vormen op het oude lijkt. De files groeien weer, net als de lawaaierige reclameblokken voor de nieuwsbulletins op de radio. Over vliegreizen van katten naar Peru, het klimaat, het slopen van standbeelden, dragen van mondmaskers, het laten we doen alsof er niets gebeurd is, over duizend en een dingen.
Maar dat ga ik niet doen.
Vandaag bouw ik een podium. Voor het meisje A, dat ik leerde kennen op haar nulde, nauwelijks negenenveertig centimeter groot, tegen de drie-en-een-halve kilogram zwaar, droog aan de haak. Ze krijste als boreling het pleister van de muren.
Ze zou ervoor gaan, dat heeft ze gedaan. Vandaag heeft ze haar doel bereikt.
Er zal geen proclamatie zijn. Geen naamafroeping, hulde of applaus, geen bloemen of prijzen, geen woorden van lof, geen huisorkest. Niet voor haar, ook voor al die anderen niet. Geen tweehonderd genodigden, geen flitsende gsm’s, geen lauwe bubbelwijn, geen zalm op toast met kruidenkaas.
Dus laat ons ook daar maar over zwijgen.
Zij en ik zullen samen een spaghetti eten, in een bruin café dat daar gekend voor staat. We zullen er een glas bij drinken, wellicht zij eentje minder dan ik. Nog een keer overlopen we haar angsten, haar twijfels, haar zuchten en haar dippen, haar hard labeur, haar resultaat.
Samen zullen we naar morgen kijken. “Ik kan beginnen met mijn leven,” zal ze zeggen. Ze zal vertellen waar ze van droomt, wat ze aan deze wereld wil veranderen. Ik zal luisteren, knikken, haar woorden laten zinken. Bij elk glas dat ik zal drinken, zal ik weker worden. Ik zal hoop lezen in haar ogen, me laten overstromen door de vloedgolf van haar idealen.
Ik zal zwijgen over wat ik weet.
Laat op de avond zullen we afscheid nemen. Voor het eerst sinds lang knuffelen we weer. Nog een keer zal ik haar zeggen hoe trots ik op haar ben.
We zullen onze fiets bestijgen, zij gezwind en fluks, en ik, tja.
Ze vertrekt. Ik kijk haar na, mijn blik wellicht een beetje troebel.
En ik zal zeggen: ga mijn kind, ga.
Mooi!
LikeGeliked door 1 persoon
In crescendo van mooi naar mooier naar mooist, om te eindigen met de ontroerende zinnen: ‘We zullen onze fiets bestijgen, zij gezwind en fluks, en ik, tja.
Ze vertrekt. Ik kijk haar na, mijn blik wellicht een beetje troebel.’ 😍
LikeGeliked door 1 persoon
(Alweer) mooi verwoord. 🙂
LikeGeliked door 1 persoon
Waarvoor nederig dank!
LikeLike
Dikke proficiat aan Ayla! Wat een topper xxx
LikeGeliked door 1 persoon
Bedankt. Ik zal het haar zeggen. Ze heeft hard gewerkt en is heel trots. En klaar voor haar leven. X
LikeLike