Toen ik op een ochtend zat te bladeren door mijn krant moest ik plots denken aan Marc Dex. Zomaar, uit het niets. Hoe zou het nog zijn met die charmezanger uit de jaren stillekes, de vader van Barbara, de broer van Juul Kabas, vroeg ik me af.
Toen wij nog cowboy en indiaantje speelden, vijf kortgeknipte vlaskoppen in korte broek, altijd wel iemand een blauwe plek of een gescheurde lip, zag je Marc Dex zo ongeveer elke zaterdagavond op de televisie. In een of andere pronkerige show waar mijn moeder zo graag naar keek, Canzonissima, Ontdek de Ster of de Muziekkampioen.
Marc Dex. Leek meer op een verkoper van stofzuigzakken dan op een liedjeszanger. Klein van stuk, vroeg kaal, altijd strak in pak en das. Zo herinner ik het mij althans. Had niet dat David Cassidyachtige van een Willy Sommers, die kwajongensblik van een Joe Harris en helemáál niet dat zelfrelativerende van een Louis Neefs. Nee nee, volgens mij, Marc Dex, die meende het.
Wij hadden met Het Vlaamse Lichte Lied niet veel vandoen. Waren we alleen thuis, dan zetten we knop op Tienerklanken of TopPop. Maar wilden we op zaterdag langer opblijven, dan moesten we daar wat voor over hebben. In het hele huis was slechts één televisietoestel te vinden, onze moeder bepaalde wat we gingen kijken. Ze controleerde ook je glazen limonade, mat met haar ogen je portie zoute chips en bepaalde wanneer jij moe was en naar bed moest. Pas nadat je op de dag van je Vormsel voor het eerst in het openbaar een sigaret had gerookt en in de haag je eerste pint uitgekotst, verwierf je een beperkt soort zeggenschap over je eigen leven.
Al vonden we die smartlappen maar niks, toch keken we. De teksten metsten zich als kinderrijmpjes in je hoofd. Om elkaar te pesten zette iemand het in de vroege zondagochtend in de slaapkamer weleens luidkeels op een zingen: Drink Rode Wijn, Laten we Alle Dagen Vrolijk Zijn. Dat onding zeurde dan de ganse dag in ieders hoofd. Zulke pesterijtjes vonden wij grappig.
Als we al hielden van elkaar, dan toonden we dat op onze eigen wijze.
Goedemorgen Morgen, zongen wij met Nicole en Hugo.
Breng die Rozen naar Sandra, met Jimmy Frey.
Ik ben verliefd op jou, met Paul Severs waarbij we keken alsof we het meenden.
Met Marc Dex zongen we:
Maar in Amerika Maar in Amerika
Daar vlieg je like a monkey naar de maan
Maar in Amerika Maar in Amerika
is ’t hippy happy hoep en ’t is gedaan
Lyriek vol mysterie, vonden wij. Als een aap vliegen naar de maan? Hallo? Hoe moeten we ons dat voorstellen? Hippy happy hoep? Hoe oud is die kerel? En dan dat slotakkoord: gedaan! Hoezo, gedaan?
Tegelijk prikkelde dat Amerika hogelijk onze verbeelding. Wij waren kinderen van het oude continent, beladen met een geschiedenis van bloed en oorlog terwijl Amerika, dat was de nieuwe wereld. De dollars vielen er als hemels manna uit de lucht. Ieder kon er bereiken waar hij van droomde. Het geluk lag er op de straten voor het rapen. Amerika, land van duizend en nog meer mogelijkheden, ons voorbeeld, onze gids, onze redder ook. Dankzij Amerika spraken wij hier nog altijd ons Schoon Vlaams en geen Duits. In Amerika, daar groeide kauwgom aan de bomen, stroomde cola in de rivieren, liep iedereen op straat met een pistool en hadden actrices de grootste borsten. Alles was groter in Amerika. En de president van Amerika was de machtigste man op aarde
Daarover ging het in mijn krant, over die nieuwe president, uiteraard, al weken heeft men het nergens anders over. Over de zondvloed aan decreten en besluiten die hij over de hoofden van zijn onderdanen had uitgestort. Twee miljoen mensen stuurde hij een mail met een voorstel om hun werk te behouden. Take it or leave it. Ontheemden liet hij in de boeien slaan en gewapenderhand het land uitzetten. Leave! Zijn land, van nature al het mooiste, het grootste, het beste, bewoond door Gods uitverkoren volk, zou onder zijn beleid nog mooier, groter, beter worden.
Zelf had hij de mantel der beschaving tijden geleden al afgelegd. Zijn leven was gespaard door een eigenhandige interventie van de Here in den Hoge zelf. Dat gaf hem het recht te schimpen en te schelden, te kwetsen en vernederen, rond te banjeren als de bullebak op de speelplaats. Wie zich roert, moet vrezen voor emplooi en vrijheid. In zijn graf draait inmiddels JFK rondjes tot hij er tureluurs van wordt. Niet langer vraagt de leider wat hij kan doen voor het land, hij vraagt wat het land nog kan doen voor hem.
Aan dat alles moest ik dus denken die ochtend, tijdens het bladeren door mijn krant. En aan het eerste levenslied van Marc Dex:
Kom maar binnen
Kom maar binnen
Het spektakel gaat beginnen
Luid applaus nu voor koning clown
Het spiegelbeeld van
Knechten boeren en magisters
Bazen metsers en ministers
Al hun glorie is maar fantasie
Clown
Hoe weinig het ook weegt, er zit meer in een liedje dan je denkt.
