De zomer had het opgegeven.
De zon ging alsmaar vroeger slapen. De hoogste temperaturen trokken naar andere oorden. Aan de hemel schurkten wolken zich tegen elkaar aan. Af en toe stortten ze hun tranen uit. Het land rilde onder een sluier van grijze mist. Hij is weer voorbij, die mooie zomer, dacht ik mistroostig. Ik was nog lang niet klaar voor die eindeloze paternoster van natte, koude, donkere dagen.
Maar hoor!
Uit de radio klom een vrouwenstem, een sirene op een rots gelijk. In geen tijd vulde de kamer zich met warmte en liefde. Violen. Een dartele riedel op een piano. Niet langer stond hier de herfst voor de deur, maar de lente. Dank u voor de muziek, dacht ik, en voor de liedjes die we zingen en het plezier dat ze brengen. Nu zou ook gauw weer de zon gaan schijnen en het hoogseizoen een doorstart nemen. Ik betrapte mezelf warempel op enige vrolijkheid.
Dit lied. Ik had het nog nooit gehoord, toch leek het of ik het al jaren kende.
‘De nieuwe plaat van ABBA,’ zei de presentator.
ABBA? Die kende ik natuurlijk nog. Zweedse makelij, verhoudt zich tot de wereld van muziek als een Ikeazetel tot een Chesterfield. In hun fabriek produceerden zij meezingers aan de lopende band, in groter getale dan Volvo in Torslanda personenwagens afgewerkt kreeg. Elk nummer een doorslag van het vorige. Elk optreden minutieus voorgekauwd, voorspelbare dansjes, belachelijke outfits, een pastaglimlach onechter dan die van de wassen beelden bij Madame Tussauds.
Björn, Benny, Agnetha en Anne-Frid bevonden zich wat ons betrof in het spectrum tussen Klein Klein Kleutertje en Zangeres Zonder Naam. In onze platenkast kon veel, van Beethoven tot Zappa, maar schap A van ABBA bleef ongevuld. Wij, beheerders van de Goede Smaak, keken neer op de bakvissen uit Zweden als een Franse keizerin op het proletariaat. ABBA, muzak voor in de lift of het warenhuis.
Wij waren Kenners.
Wij veegden ons gat aan Radio 2 of Avro’s Toppop. Waren we alleen in huis, we draaiden de knop naar Veronica of Radio Noordzee. ’s Nachts luisterde je onder de deken stiekem op je krakende transistorradiootje naar Radio Luxemburg of BBC. Je speelde cassettebandjes van Woodstock. Carlos Devadip Santana, Ten Years After, Joe Cocker. Dát was muziek. De zo stoned als een garnaal halfnaakt dansende meisjes fantaseerde je er vanzelf bij.
Wij prefereerden Kunst met grote K.
Het was ons aan te zien. We droegen onze haren lang, jeans en slobbertrui, vredesketting om de nek, een drupje patchoeli op de parka. Make Love, Not War, vrede op aarde, honger en kernwapens de wereld uit. In onze bruine kroeg draaide men drieëndertigtoerenplaten van obscure bands, miskend door de goegemeente edoch door ons zeer bemind. Jethro Tull, Bad Company, Blue Oyster Cult. Ware Artiesten, Oprechte Muzikanten, gingen niet voor makkelijk geldgewin maar voor de Galerij der Schone Kunsten.
Toen troffen mij de pijlen van Agnetha. Dat is de blonde.
Ik wil u iets bekennen, maar houd het stil. Agnetha en ik, dat werd nog wat. Ik heb stiekem met haar gedanst. Een beetje verliefd, geloof ik. ‘Tot The Day Before You Came was mijn leven heel gewoon,’ zei ze terwijl haar ogen zich een weg baanden naar mijn hart. Ik werd weerlozer dan was en wist, dit gaat nooit meer weg. Dat vertelde ik aan niemand, het bleef ons geheim.
Die jaren zonken alsmaar dieper in de vergeetput van de geschiedenis. Onze jeugd, onze dromen, onze idealen, onze idolen, voorgoed voorbij, alsof ze nooit hadden bestaan. Niemand dacht aan een film over Bad Company. Op Blue Oyster Cult, The Musical blijft het wachten tot aan het einde der tijden. Monopoly-editie van Jethro Tull? Gaat niet gebeuren.
Alleen ABBA en Elvis blijven bestaan.
Vandaag zijn de jongens en meisjes van ABBA de zeventig voorbij. Ze maakten weer een plaatje, voor het plezier, zeggen ze. Het podium daarentegen, dat hebben ze wel gehad. Senioren op de scène, echt appetijtelijk oogt het niet. Gelukkig kent in deze eeuw de technologie haar grenzen niet. De bandleden laten zich digitaal klonen en projecteren. Een betere versie van zichzelf.
Handig, dacht ik eerst, nog wat extra zakgeld in de pocket, voor de kleinkinderen.
Maar ouder worden doet iets met een mens.
Ik voelde nog de warmte smeulen in mijn hart. Was nog niet vergeten hoe blij ik van dat liedje geworden was. De klankkleur van mijn jeugd. ABBA, dat is luchtig en vederlicht, een sprankel zon doorheen de wolken, een glimlach van een geliefde.
Op mijn laptop zocht ik Waterloo, Dancing Queen en The Winner Takes it All. Volume op tien.
Laat de winter maar komen.
En dan moet ik ineens ook denken aan Slade, Kevin – i hate the bourgeousie- Coyne, Lou Reed. Maar stiekem die blonde van Abba adoreren, niks fout mee. Ik wist het niet van jou, jij trouwens vermoedelijk ook niet van mij toen… grappig wel
LikeGeliked door 1 persoon
Kevin Coyne! Zagen wij die niet eens een keer in dat jeugdhuis in Rijkevorsel waarvan ik de naam vergeten ben? Hij stond op een bierkrat: ‘This is a song for Ronald Reagan. Fuck off Ronald.’
En de blonde van ABBA, we waren beslist niet alleen met die verboden bewondering. Maar ik wil graag blijven denken dat dat ene liedje alleen voor mij bedoeld was. 😉
LikeLike
Klopt. De Govio of zoiets denk ik.
LikeLike
Was dat de “VL” nie Erik?
LikeLike
Ah nee, niet de “VL” maar “De Spiraal” in Rijkevorsel !!
LikeLike
Spiraal? Zou kunnen. Iemand zei ook Govio? Kan ook, ik weet het echt niet meer. Ik herinner mij natuurlijk Spike in Merksem, Trol in Schoten, Vjel in Zoersel, Tel18 in Ekeren.
LikeLike
Govio was/is in Kalmthout. Vjel was alombekend in de Antwerpse scene, herinner me dat Herman Brood ook eens wat over Vjel te vertellen had, ook Spike was bij wijlen een welgekomen afwisseling voor de places to be op de Stadswaag zoals Cinderella’s Ballroom, Domino, Witte Waag, Match Club, Getto.
LikeLike