De nar

          Het is de taak van de nar de koning te vermaken met grappen en grollen, verhalen en muziek, acrobatiek en goocheltrucs. Anders dan de andere hovelingen is hij vrij van spraak, hij mag zeggen wat hij wil, soms zelfs de waarheid, zonder daarbij te moeten vrezen dat zijn hoofd van zijn romp gescheiden wordt.

          Zoals elke dag liet ook deze ochtend de nar zich wekken door de haan. Hij rolde uit de bedstee, waste met ijskoud water de slaap uit zijn ogen en zette zich bezield aan de werktafel voor het kleine uitkijkraam. Hij wilde vandaag iets extra aardigs bedenken, iets dat de koning werkelijk vrolijk stemmen zou. De tijden waren bar, de sfeer aan de dis te snijden, donkere wolken van onheil en oorlog klitten samen boven het koninkrijk.
          Met de fijnste ganzenveer al in de hand draaide hij de zandloper om. Nog voor de laatste korrel de bodem zou bereiken, zou zijn taak zijn volbracht.  De nar wist immers goed welke kronkels de geest in deze korte spanne tijds kan maken, welke verbanden hij legt tussen gisteren en vandaag, werkelijkheid en fantasie, diepe ernst en je reinste kolder.

          De zandloper liep. De nar wachtte. De woorden echter kwamen niet. De hand bleef roerloos, het perkament onbeschreven. Hoezeer hij ook probeerde, geen woord schoot hem te binnen, geen kiem van een gedachte, geen begin, geen midden, geen slotakkoord. Soms schreef een verhaal zich haast vanzelf, vandaag gebeurde helegans niets.
          Lijd ik aan een Writer’s Block, vroeg de nar zich angstig af, voor een artiest een diep doch nauwelijks waarneembaar lijden. Het zou een goede zaak zijn mochten troubadours omstreeks de kerst rond deze ongekende kwaal een warme week organiseren, dacht hij er verbitterd bij. Intussen raakte hij niet verder dan een vette punt aan het begin van wat een zin had moeten zijn.

          Wat is er toch loos met mij, vroeg hij zich ontredderd af. Ik wil wel maar ik kan niet. Mijn gedachten stroppen, de inspiratiebron blijft droog, waar zit de dam in mijn ideeënstroom?
          Tijdens de vele decennia aan het hof had de nar een hoop ervaring bij elkaar gegaard. Hij wist, als je niets verzinnen kan, schrijf dan neer wat door je hoofd schiet. Dan verbrokkelt vanzelf de blokkade, gaan weer spontaan de vingers tintelen, het bloed stromen, de geest gisten.
          Zonder verder denken kribbelde hij enkele eerste woorden.
          J’en ai marre, las hij verbaasd. Schreef hij nu ook al in het Frans? Ik ben het beu. Hij zoog de woorden in, liet ze weken diep in hem als boontjes in een weckpot. Ze lichtten op in zijn hoofd waar Ratio en Rede samenwoonden, beroerden zijn hart waar Amor en Empathie de sponde deelden.

          Eureka, riep toen de nar als waande hij zich een oude Griek in bad. Zonder verder dralen greep hij een vel nog maagdelijk blank, doopte de veer in inkt zo zwart als git en schreef:

          Hoogedele Heer

          Ik weet, ik ben maar een onooglijke nar. Een clown. Een potsenmaker. Geen hooggeleerd filosoof ben ik, geen expert in wat dan ook, geen intellect dat over alles en nog meer een mening heeft. Men nodigt mij niet in debatten, naar mijn gedacht wordt niet getaald. Ook mijn stem wordt niet gehoord, net zomin als de roep van die honderdduizend goede zielen die nog voorbije week marcheerden door uw straten, beladen met goede moed, bezwaard door ijdele hoop.

          Mijn Heer
          Het wordt tijd dat de gek de waarheid zegt.
          Ik ben het beu.
          Doodmoe word ik van uw wereld.
          Beu ben ik de arrogantie van uw almacht.
          Beu uw vernieldrang en barbarij.
          Beu ben ik recht te moeten praten wat krommer is dan de rug van een stokoude heks onder een takkenbos. Beu uw stroom van drogredenen en excuses voor onafgebroken moord en slacht, brandstichterijen, gelijkmaken met de grond van huis en haard, ziekenhuis en school, uw roosteren van kind en kraai, uw politiek van laten sterven van de honger. Zelfs een gek op jaren wordt het op een dag te veel.
          Beu ben ik uw gebrek aan mededogen.
          Beu uw nonchalante achteloosheid, ach, ik bekijk volgende week na mijn partijtje golf nog wel weer of ik die mensen naar de hel torpedeer.
          Beu uw schijnheiligheid, uw slachtofferschap, uw hypocriete retoriek.
          Beu op de knieën te blijven slikken wat u mij smakeloos voorkauwt.
          Beu uw mantra dat ik alweer een nieuwe vijand heb.
          Beu dat u mij verplicht van mijn schaarse duiten evenredig veel te besteden aan duizend bommen en granaten als aan brood, fruit en groenten.
          Beu ben ik dat alles, driewerf beu.
          Ik vind in mij niet langer ruimte voor een grap, een scherts, een grol. De scherpste grap blijkt toch het leven zelf.

          Mijn Heer
          Ik zeg u geen tot weerziens, geen vaarwel. Tot nooit meer, zeg ik u.
          Ik weet zeker dat u zich vastklampt aan uw macht tot de laatste dag der tijden, dus ik ga.

          Hé hé, dacht de nar, dat lucht lekker op.
          Hij propte wat appelen en peren, eieren, linzen en studentenhaver in een knapzak, boven alles blijft toch gezond eten tot de dood erop volgt de boodschap, stak er een kruik brandewijn bij, sloeg de deur achter zich dicht en trok opgeruimd de wijde wereld in.

2 gedachten over “De nar”

Plaats een reactie