“L’enfer, c’est les autres?” vroeg ik.
“Sartre, Huis Clos,” reageert Anna bliksemsnel. Zij en ik treinen richting Amsterdam. We spelen raadseltjes als onderdeel van ons teambuildingsweekend.
“De anderen zijn de hel, in volle oorlogstijd niet echt een diepzinnige gedachte.” Ons Hoofd Redactie Politiek neemt zelden een blad voor de mond, zij komt uit het Oosten.
“Vandaag is het toch weer zo,” antwoord ik, “Daarom is aanraken noch kussen toegestaan.”
“Wie gewend is om te werken met de ellebogen, heeft nu een voetje voor,” lacht ze.
“Ik vraag me af of die zin anatomisch wel klopt,” bedenk ik.
“Moet je horen,” zeg ik, wijzend naar het scherm van mijn Galaxy S8: “Een bedrijf dat koortsdetectiesystemen verkoopt, floreert. “Van waar die hardware dan wel mag komen? “Wel, uit China, meer bepaald uit Wuhan”, grinnikt de zaakvoerder bij dat bizarre toeval.”
“Het is altijd de economie, stupid,” antwoordt ze.
“Hoe reizen virussen eigenlijk?” breekt ze wat later de stilte.
“In een tank zeker? Heb je hem, vier Russen?”
“Jezus, jongen, echt. Blijven lachen tot in het graf, echt waar.”
“Sorry,” zeg ik. Dikwijls is een mop gewoon niet grappig. En grapjes over het Oosten liggen bij haar nogal gevoelig. Maar een mens doet wat hij kan.
Die avond vraag ik het me toch ook af. We zitten helemaal op de eerste rij in de Wim Sonneveldzaal in theater De La Mar, capaciteit 949 personen. Ik denk: stel dat in een van die 948 neuzen een kriebeltje borrelt. Dat jeukt en zwelt en pompt zich een weg naar de uitgang, onhoudbaar als lava in een krater. Die neus stuwt wolken nies de lucht in, in drievoud, als een kraaiende haan. Als een raket razen onooglijke virusjes en minuscule microben hier over onze hoofden. Langzaam minderen ze vaart, gapen dwaas in het rond, zweven onzichtbaar door de zaal.
En dan? Marcheren zij als soldaten op zoek naar de vijand recht naar hun doel? Of dansen zij als krekels zingend de wijde wereld in tot zij zich door een schijnbaar onschuldige ademteug laten inhaleren?
De voorstelling, Lazarus, verdrijft mijn naargeestige gedachte. Elke aanwezige laat zich prikkelen door zang, dans en spel. Kunst is de toeschouwer het vermogen bieden om even te ontsnappen aan de banaliteit en lelijkheid van de wereld buiten. Ik voel hoe de intense schoonheid van het spektakel ook Anna aantast. Een meter slechts scheidt ons van de scène. Acteurs dringen schaamteloos in onze ademruimte. Speeksel begeleidt getormenteerde uithalen, zweet spat van hun voorhoofd op het onze. Hun passie is besmettelijk. Wij worden collectief getroffen, tijdens de staande ovatie wellen tranen in onze ogen.
De volgende ochtend worstelt dezelfde vraag zich opnieuw voorbij andere gedachten, in het Huis van Anne Frank. 8 mensen, twee armen, twee benen, hetzelfde bloed als u en ik, zien zich veroordeeld tot jarenlange quarantaine in enkele schamele, piepkleine ruimtes, verstoken van licht en leven. Een scrupuleus bewind had gedeclareerd dat zij niet langer behoorden tot de menselijke soort, als ongedierte dienden te worden uitgeroeid.
In die donkere dagen van haar ballingschap vertrouwt een meisje van veertien haar dagboek toe wat haar bezig houdt, hoe ze denkt, wat ze voelt. De Anne in het huis en het boek leeft op hoop. Door een kier ziet ze vogels vliegen, ze droomt zich een leven in vrijheid. Het was haar nooit vergund. Het virus van de haat leidde tot verraad en gaskamers. Ook dat bezoek nestelt zich onder onze huid.
Non, non, rien n’a changé. We drinken koffie in café De Twee Zwaantjes.
“Mazelen, pest, cholera, dat overwinnen we allemaal,” zucht Anna. “Corona zal ons ook wel lukken. Het zal ons wat kosten, we zullen het moeten uitzweten, maar we lossen het wel op.”
“Zeker,” zeg ik enigszins overbodig, “mensen kunnen veel.”
“Maar als je kijkt wat er nu weer gebeurt aan de grenzen van Griekenland en Turkije. Hoe we wegkijken. Dat misprijzen voor wie daar in de modder ploetert, vernederd wordt en opgejaagd. De hardvochtigheid van onze woorden, dat gebrek aan empathie, die weerzin en die haat. Dat vergif krijgen we maar niet uitgeroeid.”
Ik zwijg. Soms ben ik slim.
“Terwijl, volgens mij is het niet eens zo moeilijk. Niet alle eigenschappen die de heer ons heeft toebedeeld, zijn goede. Haat zit in ons, in de achterkamer van de liefde. Niet alleen het virus, ook het medicijn kregen we mee. Het is zaak waakzaam te zijn en te beseffen: les autres, dat zijn wij.”
Toen stapten we maar weer de trein op.