Inmiddels op het platteland

               In de weide plukken vier slaperige paarden bloemen als waren het kersen op een taart. Het is lente. De natuur veert weer helemaal op. De zon klatert, insecten zoemen rond mijn hoofd. Ik word er vrolijk van.
               ‘Hallo horsies,’ groet ik ietwat kinderlijk. Zij kijken niet op. Al hun aandacht gaat naar boterbloem en margriet.
               ‘Waarom toch zo hoofs?’ vraag ik ze. Ze reageren niet. Paarden zijn toch edele dieren? En adel verplicht. Een kleine blijk van erkenning, een knikje, meer vraag ik niet. Hun hovaardigheid steekt een beetje. Je verwacht van de adel dat tikje meer etiquette. Ze moeten me ongetwijfeld hebben opgemerkt, alle vier. Hun ogen staan bezijden het hoofd, beducht voor het gevaar dat langs de flanken dreigt. Hun blikveld overspant driehonderdzestig graden, daar sta ik middenin. Ze hebben me gewogen en te min bevonden. Helder.
               In het grasland verderop draaien twee witte zwanen rondjes in een paringswals. Zo interpreteer ik althans hun dans. Ik ben niet vertrouwd met het baltsgedrag van zwemvogels. Dat mijn gedachten alweer ongevraagd richting seks dwalen zegt misschien meer over mij. Dat kan, het is lente voor iedereen. ‘Hey,’ zeg ik. Ook deze twee wellustelingen gunnen mij geen blik. Gezien hun bezigheid begrijp ik dat, al komt het mijn zelfbeeld niet ten goede.

               In gedachten verzonken over zoveel miskenning vervolg ik mijn promenade. Een vrouw pletst een emmer leeg in een uithoek van haar tuin die grenst aan mijn wandelpad. Ik knik, maar zij kijkt op noch om. Stilaan raak ik ontmoedigd. Ik had op die typische plattelandse vriendelijkheid gehoopt. Je ruikt hier nog de mesthoop, de boeren dragen klompen, ’s ochtends kraait de haan. Niets daarvan. Nors voor zich uit kijkend trekt de vrouw zich terug in haar huis van peperkoek. Verweesd blijf ik staan, mijn hoedje in mijn hand. Zelf ben ik ook niet bepaald het vrolijke type dat onbekenden vrijmoedig op de schouders tikt en nieuwsgierig informeert hoe het met ze gaat, dat geef ik toe. Daarvoor ben ik nog meer beschroomd dan dat geitje dat de grote boze wolf voor de deur zag staan. Maar een eenvoudige goeiedag, dat kan iedereen.

               Op het jaagpad fietsen een man en een vrouw me traagzaam voorbij. Ook zij doen of ze me niet zien. ‘O ja?’ hoor ik de vrouw zeggen. Er klinkt twijfel in haar stem. De man heeft vast wat interessants verteld. Dat doen mannen graag als ze gaan fietsen met hun madam. Ze willen pronken met hun arsenaal aan weetjes, wissewasjes en ditje datjes. Al helemaal in de lente. Een fietstocht langs de waterkant is in wezen voor de man een bedeltocht om aandacht. Vooraf heeft hij de route uitgedacht, op zijn bovenbuis een strip met fietsknooppunten gekleefd, daarop de point de vues gemarkeerd. Hij vraagt daar weinig voor terug. Een mespunt appreciatie misschien, een snuifje volgzaamheid. Meestal gaat het goed tot aan het kruispunt waar zijn knooppunt naar rechts wijst en de navigatieapp op haar telefoon naar links. Dan springen plots de opgespaarde frustraties en irritaties van de voorbije week als duiveltjes uit de fietstas. Om die spanning weer weg te masseren zetten ze zich op het terras waar ze zwijgend mensen gaan kijken. Zij doet langer over haar wit wijntje dan hij over zijn twee blonde Tripels Karmeliet.

               Inmiddels vraag ik me af of ik misschien onzichtbaar ben geworden. Geen hond die me opmerkt. Opnieuw, ik blink niet uit in Sociale Vaardigheden. Als borelingen mijn hoofd zien opdoemen boven hun kribbe krijsen ze indringender dan een biggetje in het abattoir. Ik heb dan ook nooit een weerwoord, ben onwaarschijnlijk slecht in doedoedoe en dadada.
               Honden stormen als een gek op me af en vluchten dan even fluks weer weg. In een nanoseconde ruiken ze dat ik niet erg gesteld ben op ongevraagd gesnuffel in mijn kruis. Lente of geen lente, #Metoo voor iedereen, dat is mijn leus. Op feestjes sluiten de mannen de kring precies wanneer ik wil uitpakken met een blitse witz. Gelukkig wil zo nu en dan nog weleens een vrouw met me op de koffie. Vrouwen voelen dat ik die drie aapjes ben. Ik kijk, ik luister, ik zwijg. Maar zelfs nu, op dit eigenste ogenblik, als ik probeer mijn verlatenheid te verwoorden, kwaken in een poel achter me bronstige kikkers hun ballonkaken aan flarden. Respect voor de werkmens is ze volslagen vreemd. Het is om aan de wereld uw bloot gat te laten zien.

               Het mag misschien zielig lijken, de beste interactie heb ik uiteindelijk nog met mijn spiegelbeeld. Twee mannen van aangezicht tot aangezicht. Zij begrijpen elkaar, zonder woorden. Elke blik leest als een boek.
Je beste vriend, zo blijkt maar weer, woont in jezelf.      

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s