Elke ochtend na het ontbijt ga ik even buurten bij de vissen in de tuin. Hun badje stelt weinig voor, een bakstenen rechthoek, vier meter op twee, diepte een meter of wat, te bescheiden voor een volwassen karper of een bontgekleurde koi. Onze vissen zijn van eenvoudige komaf maar gelukkig, dat valt ze aan te zien als ze glanzend in hun gouden badpak vrolijk door het water glijden, zonder zorgen, zonder doel.
Als nog maar een glimp van mijn schaduw over het water valt, schuift nieuwsgierig de een na de ander uit een van de zeemanskruiken op de bodem waarin zij schuilen voor de nacht. Vrolijk wiegend met hun staart onthalen ze me als een vriend. De geest van de Carassius auratus auratus is geslepen; aan mijn dikke poten, de ronding van mijn buik, mijn brede nek en de warrige plukken haar op mijn hoofd merkt hij meteen dat ik niet de vraatzuchtige reiger ben die in hem alleen maar een schubbig hapje ziet.
‘Goedemorgen vissen,’ zeg ik dan, ongeacht welk been het eerst uit bed stapte.
Dan is het even wachten. Vissen, weinig mensen weten dat, denken diep na over de dingen, daar nemen ze graag de tijd voor. Vissen zijn karig met woorden doch wat ze zeggen komt van diep achter de kieuwen. Hun stemmen klinken vast maar zacht, je moet aandachtig naar ze luisteren.
‘Goedemorgen mens,’ fluisteren ze.
We tutoyeren elkaar en bewaren tegelijk toch ook enige afstand. Ik noem hen hardop geen Flipper, Nemo of Sprotje en zij zeggen tegen mij ook nooit bonjour Tristesse of Schrijvertje. We respecteren elkaars wereld, een vis is geen mens en een mens geen vis, al heeft deze mens er ooit nog naar gestreefd een vis te zijn, als een dolfijn te klieven door het water, soepel, lenig, snel, alleen. Het heeft niet mogen zijn, een mens blijft een mens, beperkt in doen en gedachten en een vis een vis.
Praten met de vissen brengt rust in mijn hoofd. Dat heeft met hun karakter te maken. Vissen zijn luisteraars, je kan je verhaal aan ze kwijt. Ze laten de woorden die ik uitstrooi een wijle achteloos drijven op het water tot plots een Sprotje of een Nemo zin krijgt, er eentje wegplukt, ermee naar de bodem duikt en het daar bedachtzaam gaat verteren. Daar beneden immers is het water kouder en werkt het brein scherper.
Zelden zal een vis je onderbreken, terechtwijzen of het beter weten. Een vis verwacht niets van je, hij gaat nooit in de polemiek en probeert je niet te overtuigen van het eigen grote gelijk. Vissen leggen je geen woorden in de mond die je niet hebt gezegd, verdraaien geen feiten en praten niet over je achter je rug. Vissen accepteren je onvolmaaktheid, precies zoals jij die van hen te accepteren hebt. Velen onder ons kunnen van ze leren.
‘Wat fijn dat jullie er deze ochtend weer allemaal zijn,’ zeg ik opgewekt als ook de vermoedelijk laatste gouden zwemmer de kruik verlaten heeft. De ene dag tel ik er elf, dan weer eens twaalf, soms dertien. Vissen tellen is ingewikkeld, je kan goed met ze praten maar ze kunnen slecht stilzitten. Ze wriemelen de hele tijd door elkaar, ze kunnen het niet laten, het is de aard van het beest.
Ook als dikke regendruppels brede kringen tekenen op het water, blijft de toon van ons dagelijks onderhoud goedgemutst. ‘Veel zuurstof in de lucht vandaag, jongens,’ zeg ik dan. Jongens, zij hebben daar vrede mee, vissen verliezen geen tijd met uitzichtloze hij-zij-hen-discussies, voor de vis is een vis een vis, punt. In eendracht maar niet simultaan trekken zij hun baantjes, van kruik naar kruik, soms schichtig, soms traagzaam, zij zijn baas over de tijd. Ach, verzucht ik een tikje jaloers, hoe heerlijk toch een vis te zijn.
In de stilte die op mijn woorden volgt, hoor ik hun gedachten malen. Ze spoelen de woorden tot ze helemaal doorweekt zijn en bubbelen dan hun reactie naar het oppervlak van hun zwemparadijs.
‘Het wordt vast weer een heerlijke dag,’ fluisteren ze, ‘zwem er maar lekker door,’ elf keer, twaalf, soms dertien, de een na de ander zwemmen ze onder mijn schaduw voorbij.
Voor wat dan met me gebeurt bestaan geen woorden. Door mij heen schiet als een vuurpijl een warme gloed van vreugde en genegenheid, een intense golf van liefde voor dit leven. Dan tel ik mijn zegeningen en prijs mijzelf de hemel in, blij omdat het mij ook vandaag weer zomaar in de schoot valt, dit vluchtig en ongrijpbaar ogenblik van Eenvoudig Klein Geluk.