Kent u dat?
Dat je gezellig op wandel bent en plots zo nodig moet? Dat je dan in de eerste de beste horecagelegenheid een koffie bestelt en terstond het toilet induikt op zoek naar verlossing? Mij gebeurde het enkele dagen geleden ook weer. Een bijzondere ervaring, zeg maar.
Na de daad wil ik mijn handen wassen. In de spiegel zie ik het gezicht van een oude man, ingehaald door de tijd. Rimpelig, haren dun en grijs, vermoeide ogen. Het leven heeft sporen nagelaten.
Aan de muur naast de spiegel zie ik een flacon met zeep. Het is altijd even zoeken hoe dat werkt. Soms moet je knijpen, soms op een pompje drukken, soms moet je er als een bedelaar je handen onder houden en begint het ding vanzelf te lekken. Zo gaat het hier. Amper heeft mijn hand het reservoir bereikt of een turquoise, naar lavendel geurende vloeistof glijdt over mijn vingers. Het ruikt naar zomer. Van puur genot houd ik ook mijn andere hand open. Als ik voor die ene koffie vier euro ga betalen, mag ik me wel een extra portie zeep veroorloven, vind ik zo.
De kommetjes van mijn beide handen zijn gevuld maar de zeepstroom wil van geen ophouden weten. De flacon blijft lekken als een kapotte kraan, het goedje drupt al gauw tussen mijn vingers door op het tablet naast de wasbak. Ik kijk nerveus om me heen, nergens vind ik een handleiding om deze lavendelvloed te stoppen.
Ten einde raad zwiep ik met een snelle ruk mijn handen naar de wasbak en o wonder, de zeepstroom verstomt. ‘Leven we niet,’ zo denk ik met de woorden van een wijze vriend, ‘in menig opzicht in een wonderbaarlijke tijd?’
‘Dat doen we,’ antwoordt de man in de spiegel. Hij zucht.
Boven de wasbak wrijf ik de zeep omstandig over mijn handen en polsen, reinheid draag ik hoog in het vaandel, deze koffie zal met schone handen en veel smaak worden genuttigd. Ik ruik naar de Provence. Dan houd ik mijn handen afwachtend onder de kraan, een soort gechromeerde zwanenhals die uit de muur groeit en zwijgend in de wasbak staart. Nergens ontwaar ik een sierlijk vleugelkraantje, een drukknop of robuuste draaikraan met blauwe of rode stip. De zwanenhals blijft droog als een Zuiderse fontein tijdens een hittegolf in hoogzomer. Een lichte paniek bevangt me, met glibberige zeephanden wordt een kopje koffie drinken een clowneske circusact.
Ik wieg wat met mijn handen, op en neer eerst, dan van voor naar achter. Er gebeurt niets. Smekend richt ik de palmen naar de hemel, draai hoopvol rondjes boven het bassin. Dorre droogte. Ik wuif naar de spiegel. De zwanennek lost geen drup. Je handen wassen hier is een hindernissenparcours, ik moet denken aan de administratieve vereenvoudiging van mijn belastingaangifte, hoe eenvoudiger het schijnbaar wordt, hoe minder ik ervan begrijp. Deze wereld en ik zijn niet langer op elkaar afgestemd, denk ik mistroostig, mochten ze dat ooit al zijn geweest.
Dan valt mijn oog op een zwarte lens in de muur, onder de spiegel, een boos oog dat me stiekem in de gaten houdt. Ik sta perplex. Dit is ongehoord. Gemeen! Misschien zit achter die spiegel een of andere veiligheidsmedewerker gniffelend toe te kijken, wellicht wenkt hij nog een collega waarop hij al weken een oogje heeft, kijk daar, dat oude ventje, kan niet eens meer zijn handen wassen, hahaha. De gedachte windt me op. Het oog kijkt naar mij en ik kijk terug, verbolgen, zonder verpinken, wie denkt hij dat hij is, de vlerk, de vlegel, de geniepigaard, als hij uit zijn schuilplaats durft komen, ik zal hem …
Dan kreun ik. Nee, o nee, o niet met mij. Nee, o nee nee nee.
Ik behoor dan wel tot de wierookstokjes- en geitenwollen sokkengeneratie, het leven heeft ook mij een ruggengraat gekweekt, kijk maar de groeven in mijn gezicht. Ik accepteer dit niet langer, dit achterbakse gespied, dit ik zie, ik zie wat jij niet ziet. Dit spel houdt op, hier en nu en voor altijd. Ik heb mijn buik vol van al die camera’s altijd en overal, op de weg, in het warenhuis, op het toilet. Gedaan ermee!
‘Algehele Blindheid Weze Uw Lot,’ zeg ik hardop en net als ik mijn zeephanden wil uitsmeren over het spionnenoog in de muur, plenst onverwachts uit de zwanenhals een woeste waterval, over mijn handen, mijn polsen, de mouwen van mijn wollen trui. Verschrikt deins ik achteruit, water drupt op mijn broek. Vanuit mijn mouwen lekt het op de punten van mijn schoenen. Mijn dijen kleuren donkerblauw, alsof ik het urinoir niet tijdig heb gehaald. ‘Een handdoek,’ ik roep het nu, ‘mijn koninkrijk voor een handdoek,’ maar een handdoek is er niet, er is enkel maar een eiwitten bakje van plastiek, volgepropt met flinterdunne papiertjes waar je zo met je vinger doorheen prikt. Veertien neem ik er, voor vier euro kan er wel een extra velletje af.
In de gelagzaal sla ik gauwgauw mijn koffie achterover, leg een briefje van vijf op de tafel en vlucht de deur uit. Nog de hele dag achtervolgt mij de schaterlach van de jongen achter de spiegel en o wat heb ik het gehad met al die moderniteit en wat verlang ik weer innig naar de waterpomp in de achterkeuken van mijn oma die alleen maar koud water gaf maar waarvan je tenminste wist hoe ze werkte.
Heerlijke gedachten weer Erik.
LikeGeliked door 1 persoon
Dank je wel, Luc.
LikeLike