Ik dans nooit in het openbaar.
Wanneer ik alleen ben durf ik nog weleens de vloer te raken als de jonge Elvis, lichtvoetig, sierlijk en soepel als een cobra uit een mandje op de tonen van een panfluit. En altijd met de ogen dicht. Dansen brengt me in een roes die zich door de lelijkheid van de wereld niet breken laat.
Deze week nog, op een vroege ochtend, op de tonen van Prisencolinensinainciusol van Adriano Celentano uit 1973. Opgezweept tot de hoogste sferen trippelde ik door de kamer, licht en vrolijk als een veulen. Toen ging het mis. In al mijn euforie wilde ik mee gaan zingen. Dat lukte natuurlijk niet. Ik kende van dat hele liedje welgeteld twee woorden: Prisencolinensinainciusol en Allright. Die hoogmoed riep nare herinneringen op.
Als jongeman leed ik aan buien van Zware Melancholie. Op mijn onverwarmde zolderkamer verzon ik saaie gedichten over onbereikbare verlangens, mijn verdriet om de leegte van het leven spoelde ik op vrijdag graag door met een Primus van de tap in café Spike. Starend in de halflege pint lipte ik daar quasi achteloos de integrale Life at Budokan van Bob Dylan mee. Geen idee waar de Bob het over had, een Dylan-connaisseur te lijken leek me gewoon goed voor mijn imago van lijdend poëet. Even droefgeestige, langharige meisjes in slordig gedragen doch zorgvuldig uitgekozen slobbertrui zouden dromerig en stil verliefd worden op een man met ook een zachte kant.
Meisjes, zo bleek, zijn niet zo gek op Dylan.
Op school deelde ik de bank met de broer van een bekende gitarist. Tijdens een les Frans leerden hij en ik het libretto van Bohemian Rapsody uit het hoofd. Terwijl de rest van de klas zich bekommerde om des tout petits petons van ene Valentine, een vriendinnetje van de Franse chansonnier Maurice Chevalier, deden wij vrolijk de fandango.
I’m just a poor boy from a poor family, dat mocht de wereld weten. Na de inname van mijn voorraad Primus palmde ik schaamteloos de vloer in van menig danslokaal, Freddy Mercury gelijk, zij het zonder snor. Wederom hoopte ik hiermee mooi vrouwvolk te imponeren, helaas ving weer mijn aas de verkeerde vis. Toen ik op een keer na het dansen mijn ogen opende, zag ik me omcirkeld door een bende puisterig schorriemorrie dat me barstend van nijd en afgunst van kop tot teen stond aan te gapen. Hun eigen Bohemiankennis reikte natuurlijk niet verder dan Is this the real life, is this just fantasy, in mij zagen zij een snob, een streber, een aandachtzoeker. Ze keken naar me alsof ik iets onbehoorlijks met hun mama had gedaan, hielden een boksijzer, ketting of ijzeren staaf in de knuisten. Geloof mij, meer overtuigingskracht heeft de charmezanger in mij niet nodig om een toontje lager te gaan zingen.
Het bloed echter kruipt waar het kruipen moet.
Tijdens een kortstondige romance gingen mijn liefde van één nacht en ikzelf helemaal choco op Paradise by the Dashboard Light in een overvolle bruine kroeg. Niet alleen zongen we de glazen van de schabben, we evoceerden daarbij ook vlekkeloos de geile videoclip. Waar ik enige bijval had verwacht, een bescheiden handgeklap, misschien een biertje van de zaak, werden we nog voor de laatste noot was uitgedoofd vriendelijk maar dringend verzocht het etablissement te verlaten.
It was long ago and it was far away but it was so much better than it is today.
Nog had ik mijn lesje niet geleerd.
Carnavalsavond, halfweg jaren tachtig. Het lief van een bevriend cafébaas was een halve dag met me in de weer geweest: oogschaduw, blush, dreadlocks, rozerode nagellak, haarband, hoed. In een line-up met vijfmaal Boy George had u in mij nog altijd de zanger van Culture Club gezien.
In een zwarte Mercedes met open dak paradeerden we door de stad. Stationskwartier, Stadswaag, de oude binnenstad. Uiteindelijk parkeerden we in het midden van de Vrijdagmarkt voor het populaire danscafé Den Ossenpoot.
De portier knipte als een mes. Deuren waaiden open, de muziek viel stil, de vloer werd een tableau vivant. Begeleid door een gele spot schreed ik als een diva naar de tapkast, de massa opende zich als voor Mozes de Dode Zee. Een champagnekurk plofte, het ging alom van O en Ah en Is Hij Het Echt. Meisjes sloegen de handen voor de mond, rukten zich van hun koorknaapjes los, drongen hitsig om me heen, raakten mij aan, drukten ongevraagd hun lippen op mijn wangen. Terwijl ik met links van mijn champagne nipte, kribbelde ik met rechts mijn naam op handen, polsen, armen, benen, borsten, dijen. Het leven was een feest en ik het varken. Eindelijk, o eindelijk, het hoogste doel bereikt.
Toen legde de dj een plaatje op.
Do You Really Want To Hurt Me, Culture Club. Terwijl nog altijd de talloze schoonheden met grote ogen vol verwachting naar me keken, zag ik aan de einder al mijn ondergang komen aanwaaien. Van dit liedje kende ik wel de moves, van de tekst evenwel alleen Do you really want to make me cry?
Onder een stortbui van cocktailglazen, halfopgerookte sigaretten en uitgespuwde zoute chips vluchtte ik de straat weer op waar inmiddels ook de Mercedes in geen velden of wegen nog te bekennen was.
Sinds die dag dans ik enkel nog met mezelf.

En weer zo’n prachtig verhaal om ’t weekend mee te beginnen 🙂
LikeGeliked door 1 persoon
Nu zwelg ik (ook) in nostalgie. Mooi hoor.
LikeGeliked door 1 persoon
Met jezelf dansen is prima, doe ik vaak thuis…. Volume omhoog en doen of je op het podium staat 😄
keep on rockin’
LikeGeliked door 1 persoon
En de wereld aan je voeten 😉
LikeLike