Wat we zelf doen

U moet me geloven.
Heel graag had ik u op deze pagina een vrolijk discours geboden, doorspekt met woorden van blijdschap en genoegen.
Zeer zeker had ik gehoopt met u mijn contentement te kunnen delen over de dagen van vreugd en welbehagen die ons de komende vijf jaren staan toe te lachen.
Volgaarne zou ik u, weliswaar spreekwoordelijk maar niettemin smeltend van hartstocht, hebben omarmd om samen de polonaise te dansen op de tonen van een onverslijtbaar Zo Ne Goeie Hebben Wij Nog Niet Gehad.

Helaas.
Het is me vandaag droef te moede.
Het zal wel toeval zijn, maar precies op het ogenblik dat de schouw van de statige ambtswoning op het Martelaarsplein witte rook uitwasemde en het Habemus Papam over het land schalde, begon de hemel zachtjes te huilen. Misschien had ook het zwerk gehoopt dat over deze morzel grond, de grootte van och heer ocharme een kinderzakdoekje, een boodschap van Verlichting zou weerklinken. Allen zijn wij broeders, Vrijheid, Gelijkheid, Broederlijkheid weze onze leus. Echter, nog steeds pleuren de wolken zonder ophouden zure tranen over het grondgebied.

Ten tweede male, helaas.
Ik moest denken aan mijn vader. Bij leven zou hij vandaag zijn negenentachtigste winter afwachten. Echter, hij keerde al weder tot stof en as. Vergis u niet, de herinnering verplettert mij niet met groot verdriet. Er werden de voorbije jaren in dit huis geen tranen over zijn verscheiden geplengd. Voor menig buitenstaander wellicht moeilijk te bevatten doch wie beschikt over enig inzicht in de familiekroniek, kijkt niet verbijsterd op.
Het is de laatste verzuchting op zijn sterfbed die door mijn gedachten dwaalt: “Als ik ergens spijt van heb,” zei hij, “dan wel dat ik Vlaanderen nooit onafhankelijk heb gezien.” Er waren, zelfs nog op dat moment, dwingender excuses te bedenken die me wellicht milder hadden gestemd. Het zij zo. De dood sluit elke herkansing meedogenloos uit.

Een anekdote, u moet me geloven.
Ik leerde het toetsenbord bepotelen op een groene Olivetti 46, gesteund door de handleiding ‘Typ Gezwind, Tienvingerblind’, bij een leraar die P. Jambon heette. Uit te spreken op zijn Frans, jean-bon. Dat klonk statig, rook naar gezag. Vandaag horen we ‘jam’-‘bon’ te zeggen, als een halfslachtig oordeel over een kwakje aardbeienconfituur. De vrouw van die leraar overigens, heette Vanespen. Op een roze tekenblad van dun karton tekenden wij in sierlijke letters de namen van de echtelieden, h inclusief. Voor op de deurbel, schreven we erbij. Met een rekkertje schoten we de prop naar het bord. Flauw, reageerde hij dan. Wellicht had hij gelijk, maar wij vonden het grappig.

Helaas, driewerf.
De nieuwe leider kondigde een lustrum aan van kou en kilte. Hijzelf ziet dat anders. Hij troggelt van de toch al kale kip de laatste duiten af, bergt de boei waaraan de vluchteling zich nog kon klampen, metselt een extra stenenrij op de muur die de behoeftige scheidt van de vetpot en declameert: “We zijn een natie, warm en gastvrij. Excelleren gaan we, ze zullen ons niet temmen.” Hij orakelt en oreert, probeert het volk te paaien met dure slogans. Onderaan de woordenbrij pulseren de drie woorden waar zijn beleid op steunt en die hij vruchteloos probeert te maskeren: eigen volk eerst.

Ik weet niet wie dat is, eigen volk. Die liefde voor het vaderland is mij onbekend. Wie claimt verdienste over de akker waarop zijn vader zaaide? Wat is een mens meer dan het snelste zaadje uit de zondvloed van de dag? Hoe ijdel is hij die gelooft dat zijn geboorteplek een geschenk is, exclusief voor hem voorbehouden, waar alleen hij en hij alleen recht op heeft? Hoeveel heilige gronden telt deze gestaag opwarmende planeet, deze minuscule stip in een uitspansel waarvan men de grenzen niet kent?

Dit is een land van stickers op autoruiten: VTM Kleurt Je Dag, Ik Ben Vlaming en Ik Ben er Fier op, Plopsaland.
Een land waar men bakkeleit en hakketakt over de kleur op het lint om de buik van de burgemeester. Waar men strijdt voor Zwarte Piet en varkensvlees. Een natie die klauwt en brult naar al wat vreemd is: kleur van vel, klank van taal, dracht van kleren, plek van herkomst, vorm van liefde, geslacht, geloof, overtuiging.

Ergens in Brasschaat, in een door groen omzoomde villa vullen de tonen van La Traviata de ruimte. Cognac walst in het bolle glas. Uitkijkend over de tuin vraagt de bewoner zich af: Armoede, bestaat dat?
Hij gelooft: Wat we zelf doen, Doen we beter.
Hij dwaalt.

2 gedachten over “Wat we zelf doen”

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s