Ach, wat was het makkelijk toen.
Je had nog een moreel kompas. Je geloofde in het goede: égalité, liberté, fraternité. Je droeg een Palestijnse sjaal en tooide de muur van je kamer met een vlag van Che. Je kende Imagine uit je hoofd, Wounded Knee, Bangla Desh. I hope I die before I get old, brulde je, maar dat deed je toch maar niet. Het leven ging voort.
Je ruilde je vredestekens in voor een sticker van Greenpeace op de achterruit van je eerste Mercedes. Bezit mocht dan wel diefstal zijn, je kocht een huis, een dak boven hoofd van vrouw en kind. Je demonstreerde nog wel eens, maar meer toch voor de kroegentocht dan de goede zaak. Van het strijdgewoel bleef je alsmaar verder weg.
Er bestaat vast een onwankelbaar verband tussen je hoeveelheid idealen en het volume van je bankrekening. Hoe hoger het ene, hoe lager het andere.
Je kinderen groeiden, je huis groeide mee. Je verkocht je eerste, bouwde een tweede, wisselde en passant van baan en vrouw, schnabbelde wel eens wat aan de zijkant en kneep graag ook nog een katje in het donker.
Nu ben je met pensioen maar ledigheid is des duivels kussen. Trouwens, stenen kan je niet eten. Trots ben je op je oldtimerverzameling. Ermee rijden doe je zelden, maar elke drie weken trek je een zaterdag uit om het oude ijzer met sop, zeemvel en veel liefde te strelen tot het glanst van plezier.
Wat brengen die euro’s je nu nog op, vraagt je vermogensbeheerder. In je graf zijn je duiten van generlei waarde en kijk je even om, de overheid is ermee weg. Geen groter dief dan de staat. Dan worden jouw centen, door harde arbeid en naarstig sparen bij elkaar vergaard, cadeaus voor luiaards en profiteurs. Doe er wat mee. Vastgoed, dat is het mannetje. Iets op de zeedijk, misschien?
De zee.
Niet ver van huis, de lucht is er gezond, nergens serveert men zo vers de vis. Elk jaar, half mei, poetsweekend. Terwijl jij nog gauw wat fondsen plaatst, overlegt met boekhouder en makelaar, procentje hier, envelopje daar, komen kinderen en kleinkinderen taartjes bakken met emmers zand, nog warm van het strand. Je derde vrouw, veel jonger dan jij maar overal met veel bekijks, verblijft er tot aan de zomer.
Daarna is het niet meer te doen, lijkt de zee van iedereen.
Verpachten kan je doen, misschien aan Brian, de rekkenvuller in je magazijn, voor een prijsje, zevenhonderdvijftig per week, alles erop en eraan. Geen paperassen, mondje dicht, niemand, en zeker niet de fiscus, hoeft hier wat van te weten.
Maar niet dit jaar, zeggen ze. Met dat virus. Je mag er zelfs zélf niet eens naartoe. Je reinste vrijheidsberoving is het. Pestgedrag. Dat men niet denkt dat jij de hele zomer naast de koi in je tuin gaat zitten lanterfanten. De hardwerkende middenklasse heeft het – voor de zoveelste keer – het zwaarst te verduren. Dat zal ze rouwen, dat gaat ze kosten! Vijftig euro. Elke dag. Minimum!
“Te duur,” zegt Brian tegen zijn Tasja.
Ze wonen in de Diepestraat, een donkere ader in het hart van een volkswijk in de stad, tweehoog, tuin noch terras. Boven, onder, links en rechts van hen, spreken de buren een raar soort Nederlands. Zij leven vooral ’s avonds en ’s nachts. Door de dunne muren hoor je ze tafelen, bidden, ruzie maken en vrijen.
Ach, slecht zijn ze niet, het is dat ze de kleine ruimte met zovelen moeten delen. Brian weet alles over iedereen. Rachida doet de kassa in de Aldi, Abdul poetst er met een doekje en desinfecterende gel de winkelwagentjes. Ze hebben drie kinderen, hun ouders wonen bij hen in. Sinds het begin van de opsluiting hebben die niet meer van de buitenlucht gesnoven. Rik van 2B bestuurt tram 7. Zijn vrouw staat op een wachtlijst maar wie weet nog voor hoelang. Amin van boven werkt nu ook, bij de stad, hij laadt de vuilkar.
Achter de geloken blinden van de Diepestraat schuilt veel ongezien tekort. Dat weet ook het stadhuis. Als in oorlogstijd bedeelt men voedselbonnen. Aan de meest kwetsbare inwoners die het moeilijk hebben de eindjes aan elkaar te knopen. Je vreet je er niet vet mee, maar wie het kleine niet eert. Twintig euro als je alleen bent, veertig voor een gezin. Elke week. Maximum.
“Jullie blijven werken, de hele tijd door. Echte helden zijn jullie,” vindt ook de baas. Uit het slaapkamerraam van zijn villa hangt een groot wit laken.
‘Respect’, staat erop.
In dikke, bloedrode letters.
En elke avond klappen meneer en mevrouw in hun handen.
… en niet alleen in Corona-tijden… 😦
LikeGeliked door 1 persoon