Veel wandelaars zijn er niet in het park vandaag. Nochtans zindert de zomer nog na, een uitdovend vuur. Ik zit op een bank aan de vijver. Een paartje slentert voorbij. De liefde is nog pril, lees ik in hun ogen. Een trotse oma met een kinderwagen, een vermoeide jonge vrouw ernaast. Een andere vrouw, alleen op een bank. Ik ken haar niet. Ze lijkt onvolledig. De najaarswind waait haar gemis langs me heen. Ik sla mijn benen over elkaar, open het boek. Dit had ook in mijn tuin gekund, maar ik hou ervan op te lossen in de open ruimte waar ik, schuilend achter het gedrukte woord, de bewegingen van passanten gadesla en flarden van hun zinnen vang. Alles is materiaal en alle materiaal is recycleerbaar.
Het boek leidt me naar een strand. Twee mannen wandelen langs het water. Ze herinneren. Loopbanen, levens, liefdes. Ik hoor de golven en de meeuwen, adem het zilt in mijn longen, deel hun passies, schuif met ze mee aan tafel, proef garnalen en Rodenbach.
Een basstem zet me bruusk weer op mijn bank.
“Hey. Lang geleden. Stoor ik?” Een retorische vraag.
“Ja. Neen,” stotter ik. Ja, het is lang geleden. Nee een beleefdheids-nee.
Hoe het met me gaat? Goed, en met hem? Oh, ca va. Het lichaam hapert wat, hier en daar. Drie jaar met pensioen, alweer. Maar hij klaagt niet, heeft altijd goed de kost verdiend. Kinderen allebei het huis uit. Ook de vrouw zit thuis, werk onbekwaam, een toestand. Maar het is zoals het is, we leven nog, ha. Anderen zijn al lang weg.
Elke dag verzilvert hij zijn ZOO-abonnement. Toch altijd een paar uurtjes buiten.
“Gelukkig maar, ” zegt hij. Want de hele dag thuis, daar wil hij liever niet aan denken. Nee, hem zie je nog zo gauw niet wegzakken in het leder van de televisiebank. Fascinerende wereld, de ZOO. En of ik me x nog herinner? Die racet en rent alsof hij nog altijd twintig is. Beetje zinloos, als je het hem vraagt, de Tour de France gaat hij niet meer winnen. Ach, ieder zoekt een bezigheid om de tijd te vullen, toch? Nee, het zwarte gat, daar moet je bij hem niet mee aankomen. En ik?
Ach. Ik zit op een bankje en blader in een boek.
“Ja,” zegt hij. “Zoveel is er ook niet te doen, met de Covid. En voor mensen van onze leeftijd al helemaal niet.” Tussen zijn woorden sijpelt een nostalgisch verlangen naar meetellen, belangrijk zijn.
“Dieren in een kooi doen mij al gauw aan oude mensen denken,” zeg ik. “Ook voor de leeuw achter tralies moeten de dagen eindeloos leeg lijken. Nog saaier dan fietsen op rollen.”
Verveling? Kent hij niet. Met boeken lezen je tijd verdoen, dát lijkt hem pas vervelend. Pas op, ieder het zijne, daar niet van, maar hem lijkt het de saaiste weg naar het eindstation.
Ik vertel maar niet over het boek op mijn schoot. Dat ik het gisteren heb uitgelezen en er vandaag opnieuw in ben begonnen. Niet alleen omdat het zo mooi is. Dat is het zeker wel, daarover misschien een andere keer. Maar omdat ik het wil doorgronden. Ontrafelen. Hoe is het gemaakt? Volgens welke structuur? Waar geven de auteurs – de twee wandelaars hebben het boek ook samen geschreven – welke informatie vrij? Welke beelden gebruiken ze? Welke hints heb ik bij een eerste lezing gemist? Ik bestudeer het geraamte onder de woorden, de paspop waarover de schrijvers het kleed drapeerden.
“Salut,” lacht hij, even prompt als hij gekomen is, “de flamingo’s wachten.”
Ik heb hem niet verteld over wat ik nog allemaal wil. Over hoe belangrijk dromen is, fantaseren, ook in de nadagen van ons leven. Over de kansen die deze fase ons nog biedt. Leven is een werkwoord. Je moet het leven, of het leeft jou. Ha, zulke pseudo-intellectuele diepzinnigheden verzinnen vind ik ook een vorm van vermaak.
Ik droom dat op een dag, ooit, ergens, iemand – altijd droom ik een vrouw – op een bank in een park met een zucht een roman dichtklapt. Met vochtige ogen monstert ze nog even de achterflap. Een rimpelige, grijze man. Twinkel in de ogen, beetje raadselachtige glimlach op de lippen. Een ultra-laatbloeier, staat erbij. Weer zucht de vrouw.
De wind wordt fris.
De herfst staat voor de deur. De as van de zomer gloeit na, de winterkou soest afwachtend onder een behaaglijk bladerdek. Het pad tussen de twee tooit zich in bedrieglijk warme kleuren.
Ik sta op en fiets naar huis.
De tijd is kort. En er valt nog heel veel te doen.
🙂
LikeGeliked door 1 persoon
Alweer een mooi stuk, Erik. Bedankt, ik heb er van genoten. Benieuwd naar welk boek er op je schoot lag .
LikeGeliked door 1 persoon
Bedankt, Marc. Het boek is de leestip ernaast: “De Advocaat en de Zeiler”. Misschien bespreek ik het wel een van de komende weken. Maar intussen, wordt het niet weer eens tijd voor ons om een keertje af te spreken?
LikeLike