Op mijn vaste bank in het park zitten twee mannen dicht bij elkaar.
Mocht dit Hongarije zijn, op het departement Openbare Zeden sloegen nu al alle alarmen tilt. Gelukkig is dit Hongarije niet. Bizar hoe men daar gelooft vooruit te kunnen door de klok terug te draaien. Ronduit weerzinwekkend bovendien hoe een overheid denkt zich te mogen mengen in mijn en uw verhaal van liefde. Terwijl ik bij een beeld van Orban niet bepaald meteen aan liefde denk. Blijven struikelen over dezelfde steen, zo onderscheidt de mens zich van de ezel. Hoe luider men schreeuwt om eigen vrijheid, eigen normen, eigen waarden, hoe meer men die van de ander wil beknotten, tot tussen de lakens toe.
Bon, met deze strategie zal Hongarije het EK niet winnen.
Twee mannen dus.
Tachtig plus. De leeftijd waarin een gezonde geest en een gezond lichaam nog zelden samenwonen. Hoofd en lijf gaan in een Latrelatie. Terwijl het ene al afscheid neemt blijft het andere koppig doorgaan.
Ze horen bij de weggemoffelde generatie. Ooit waren ze wirkmeinsch, patatten en tomaten op een roe en vrijdags is ‘t de leste en dan drinken we ons allemaal zat. Nu kraken de botten, dan houdt het op. Opzij (x3) Maak Plaats (x3). In dure opslagplaatsen met melancholieke namen als RVT Avondzon of Les Orangeries laten we grijsaards vol wijsheid en ervaring verschralen als verlepte groenten. Af en toe mag nog een krasse knar komen excuustruzen op het scherm, een Zinzen of Van Cauwelaert of tot voor kort een Paula Sémer, in een laatavondprogramma waar geen hond naar kijkt. Alles van waarde wordt weerloos.
‘Mag ik,’ vraag ik.
‘Doe maar,’ zeggen ze, blijkbaar opgetogen. Een nieuw gezicht, een nieuw klankbord.
De eerste praat als een geestelijke, devoot en ingetogen. Hij lijkt een bescheiden man, trouw aan God en zijn tien geboden. Leefde een leven als stilstaand water. Zoals dat met stilstaande waters placht te gaan, is het moeilijk peilen naar wat krioelt onder het oppervlak. ‘Mijn leven was een heerlijk diner,’ vertelt hij, ‘mijn kindertijd een appetijtelijk voorgerecht, de hoofdschotel copieus en lekker en het dessert loopt zoetjes binnen. Ik had het voorrecht drie keer gelukkig te mogen zijn.’
De ander blijkt een globetrotter, wereldburger, selfmade en van vele markten thuis. Geamuseerd aanhoor ik zijn verwezenlijkingen: ondernemer, muzikant, schilder. Een vat dat bruist van kennis en filosofie. Overal geweest, alles gedaan, een erelint hier, een exotisch huwelijk ginder, op de foto met een beroemdheid daar. Genoeg herinneringen om een dik boek te vullen.
De mannen blikken graag terug over het pad dat hen naar hun levensavond heeft geleid. In hun ogen blinken weer de jongetjes van weleer.
Ik zit erbij en knik. Ik kan heel veel dingen niet, maar luisteren kan ik wel. Vragen stellen hoeft niet, de ene anekdote brengt een andere mee. Hun verhalen draaien rondjes, komen soms aan waar ze een half uur eerder vertrokken en beginnen dan opnieuw. Soms stokt het, moet ik helpen, dáár waren we. Soms laat een woord of naam zich raden, niet elke gedachte vindt nog even vlot een uitgang uit dat nevelige geheugen.
Kleine jongens op jaren zijn ze. We kregen les van een pater nog, zijn adem meurde naar zure wijn en sigaren. We leefden buitenshuis, deden belleketrek, haalden apenstreken uit. Vandaag beland je daarvoor bij jeugdzorg of strafrechter. Kreeg je straf op school, dan volgde thuis nog een extra draai om de oren bij. Jaja, echt, leuke tijden toen. Ze vertellen met weemoed in de stem. Over een frats op school en een kwaaie meester, de muur gedaan in het leger, buitengesmeten uit een café, aangepapt met het verkeerde meisje. Het leven een paternoster van staties klein geluk.
Maar, vraag ik dan toch maar, iemand moet de pret bederven, waren jullie dan nooit bang of triest of wanhopig? Jullie doorstonden woelige tijden, toch? Stakingen, mijnrampen, Praagse en Parijse lentes. Jullie overleefden oorlogen, warm en koud. Atoomwapens dreigden, de Russen gingen komen. Men schoot op presidenten en dominees. Mei ’68, de Muur in Berlijn, aanslagen en explosies, denk Rode Brigades, Baader-Meinhoff, de Bende van Nijvel. Kinderen werden zomaar van de straat geplukt en nooit meer teruggevonden. En zelfs nog vandaag, jullie zijn volle bak risicogroep en de wereld rukt extreem naar rechts.
‘Ach jongen,’ glimlachen ze, ‘die dingen doen er toch niet toe. Dat tumult waait altijd wel weer voorbij. Het zijn de kleine dingen die het doen. Uiteindelijk volg je de richtingaanwijzers van je hart, onontkoombaar. Daar kan geen koning of keizer wat aan veranderen.’
Hier en nu nog wel, denk ik.
Hout vasthouden dat het zo blijft.
2 gedachten over “Twee mannen”