Mijn leven lang al kijk ik met enig argwaan naar de onophoudelijke stroom gezondheidstips en welzijnswenken waarmee men ons dagdagelijks om de oren slaat. Veilig en voorzichtig moeten we zo lang als kan laveren door het leven tot het leven zelf er genoeg van heeft. Kilo’s fruit en groenten, granen en noten, sporten elke dag maar ook weer niet te veel, doe yoga en wellness en ban vanzelfsprekend het roken en het drinken. Als je daaraan niet voldoet, dan …
Ja. Dan wat?
Vaak moet ik dan denken aan de jaren toen ik meer hormoon dan jongen was. Door god en zijn gezanten werd ons aanhoudend ingepeperd hoe je van zelfbevlekking doof en blind zou worden en dat er op je rug een bochel zou gaan groeien. Liefde voor jezelf was toen nog des duivels, een regelrechte rit op de highway to hell. Geloof mij op mijn woord, heel wat zaad viel intussen droog op de rotsen, toch is met mijn ogen nog altijd weinig mis en loop ik nog flink rechtop. Enkel het gehoor ging wat achteruit. Dat vind ik geen erg, het meeste van wat wordt gezegd is niet de moeite van het aanhoren waard.
‘Dat ga ik niet doen,’ besloot ik dus, ‘dat ze maar zelf met een stokje in hun kak gaan zitten roeren,’ waarop ik de uitnodiging voor het Preventieonderzoek naar Darmkanker verticaal klasseerde tussen de oude kranten, lege broodzakken en belegen moppen van de scheurkalender in de doos met oud papier.
Een daad die bij zij die het goed met mij menen slechts onbegrip en schampere vragen oogstte. Achteloos lachte ik hun wat-alsen weg. Wat als je ongezien ziek zou zijn? Zich in jouw lichaam een microbe heeft genesteld die zich genadeloos een weg vreet naar je hart? Wat als? Wat als si en wat als la. Ik citeerde dan uitdagend eerst die quote van Gunter Lamoot laatst op de televisie, dat we allemaal geboren worden in ons eigen lijk. Dat vond ik geestig. Om het pleit finaal te beslechten voegde ik daar dan als uitsmijter nog aan toe: ‘Het ergst wat een mens kan doen is leven, daar ga je zo onherroepelijk dood van. Zeg dat maar tegen je zwemmertjes voor je ze te water laat.’
Waarom men mij nooit vraagt voor de Ideale Wereld, ik begrijp het ook niet.
Dat de aanhouder altijd wint, wisten zelfs de predikers in de woestijn. Zodoende vond ik in mijn brievenbus enkele weken later een geheugensteun. Dat men mijn staal nog niet ontvangen had, dat het hier wis en zeker een vergetelheid betrof. Misschien was in de drukte van mijn alledaags bestaan hun goedbedoeld verzoek me gans ontgaan. Zoekgeraakt tussen de plooien van de zomerpost misschien? Of stomweg het wattenstaafje in de pot gesukkeld? Of ik alsnog, bij deze. In bijlage een instructievel, afdekpapiertje, wattenstaaf en enge proefbuis van plastiek.
Ach, dacht ik ten langen leste. Baat het niet, schaden zal het ook wel niet, dus nam ik zorgvuldig de instructies door. Dat je voor je aan het echte werk begint een plasje hoort te maken, leek me logisch. Het papiertje evenwichtig spreiden over de pot leek me al een tikje ingewikkeld, hier kwamen rolmeter, passer en geodriehoek bij te pas. Eindelijk konden dan vrij en vrolijk de darmen open, altijd weer een dat-lucht-lekker-op-gevoel.
Naar het schijnt bestaan er mensen die bij elke beurt hun afscheiding onderwerpen aan een keuring van textuur en vorm, kleur en geur. Zelf ben ik meer het type klaar-schoonvegen-doorspoelen. Nu echter diende ik omzichtig met een wattenstaaf te roeren in de drek, er zorg voor te dragen dat voldoende van de smurrie bleef kleven aan het watje en ondanks de tremor die met de jaren komt moest ik proberen het staafje zonder bibberen en beven in het ranke kokertje te mikken.
Zo komt uiteindelijk een man dus bij de dokter. Natuurlijk had die wat gezien, daar heeft hij jarenlang voor school gelopen. Een stappenplan werd voorgelegd dat ik rancuneus diende op te volgen, of anders. Geen zin in weer discussie deze keer, volgzaam en gehoorzaam als ik ben, deed ik nauwgezet wat me was opgelegd.
Enkele dagen geleden klokte ik op een avond een kleverig goedje met sinaasappelsmaak door het keelgat, daar goot ik een liter water achteraan. De rest van de avond bracht ik door met de broek op de enkels in de kleinste kamer. De volgende ochtend herhaalde zich dat procedé. In de douche schrobde ik me suf en schoon in de hoop mijn buitenkant even rein en rimpelloos te schuren als mijn binnenkant. Een uitzichtloze opdracht, op mijn leeftijd.
Van het onderzoekje heb ik niet veel gemerkt. Ik sliep. Maar beter ook. Ik kijk liever niet toe wanneer een hypergesofisticeerde camera of godbetert een in plastiek gehulde hand op speurtocht gaat naar ongewenste gasten in mijn darmkanaal. Na het kopje koffie en het broodje ham dat een vriendelijke mevrouw mij bij mijn ontwaken presenteerde, tastte ik nieuwsgierig naar mijn achterkant.
Ik voelde niets, helemaal niets.
Ook de arts had niets gevonden.
Dan was het alles toch niet voor niets geweest.

Een (b)anale herkenning maar ook mijn tweede oproep belandde in de papierbak.
LikeGeliked door 1 persoon
Ik heb het dus uiteindelijk toch maar gedaan en eerlijk, blij toe. Geeft toch een ander gevoel wanneer je een keekje nagekeken bent en nog goed bevonden 😉
LikeLike